mogelijke hegemonie van Japan in Oost-Azië te spreken. Schr.
voorziet, niet geheel ten onrechte, de mogelijkheid, dat het
thans nog tusschen Engeland en Japan bestaande verbond met
tertijd zal plaats maken voor een steeds stijgend antagonisme,
dat ten slotte op een conflict tusschen beide mogendheden zou
kunnen uitloopen. De rol, welke Indië in een dergelijk conflict
zou moeten vervullen, laat Schr. buiten beschouwing, doch
lijkt ons niet twijfelachtig.
Met Schr.'s aansporing „In ieder geval zij Indië paraat" (blz.
20) zijn wij het natuurlijk volkomen eens, ook hiermede, dat
hij het eene fout noemt op hulp van anderen te rekenen. Niet
alleen heeft een land alleen dan de meeste kans op hulp,
wanneer het niets voor zijne weerbaarheid verzuimd heeft, maar
bovendien zullen die „anderen" door den thans woedenden
oorlog materiëel en moreel zeer veel geleden hebben.
Bij de verhouding tot Japan ware nog te wijzen op de stra
tegische beteekenis van Straat Malaka als toegang tot de
Zuid-Chineesche Zee, waardoor o. a. de Riouw-Lingga-Archipel
van groot belang is.
Op blz. 21 komt eene onjuistheid voor: de Boxeropstand
viel niet voor eenige jaren na den vrede van Portsmouth, doch
in 1900, dus 5 jaren te voren en niet in 1899. zooals blz. 22
vermeldt. De vestiging van de Russen in Turkestan is van
veel vroeger datum.
Ook op blz. 24 komt eene onjuistheid voor, klaarblijkelijk
het gevolg van eene drukfout. Niet tegen het einde van de
17de eeuw begon Amerika nieuwe banen te zoeken in de rich
ting van Azië: de bekende expeditie van Perry, welke de
naaste aanleiding tot de opening van Japan werd, verscheen
in 1853 in de Japansche wateren. Hierbij zij nog aangeteekend,
dat de scheepvaart onder Amerikaansche vlag in den Stillen
Oceaan nimmer van groot belang geweest is en het nu nog
niet is.
In hoofdstuk III, „De wording van een nieuw rijk", waagt
Schr. zich aan eene beschouwing, hoe het thans nog uit vele
heterogene deelen bestaande Indië een moderne eenheidsstaat
worden kan, waarbij hij wijst op de ontwikkeling van Japan
tot een modernen staat en eenige punten van overeenkomst
meent te ontdekken tusschen den voormaligen toestand aldaar
en dien in Indië. Of die vergelijking juist is, willen wij hier
niet bespreken; evenmin zullen wij Schr. in zijne beschou
wingen over de politieke stroomingen hier te lande volgen,
daar zulks niet in het kader van een militair tijdschrift thuis
behoort; alleen willen wij de vraag stellen: Is de vereeniging
Insulinde werkelijk eene revolutionnaire vereeniging?
377