geleider mag, om zoo te zeggen, voor zijne vorming tot soldaat geen minuut van den meestal krap toegemeten eerste- oefeningstijd verloren gaan. Maar nu maakt Schr. van zijne Inl. en Eur. militie eene schutterij (blz. 18), wel met inten sievere oefeningen, maar toch altijd eene schutterij. En waarom? Omdat volgens den Heer Holle de miliciens „op den ge vaarlijksten leeftijd" in de kazerne komen „in eene min of meer vicieuse, voorzeker geïnfecteerde omgeving". Ook de lnl. miliciens mogen deze plaats des verderfs niet betredenzij keeren telkens na afloop der oefeningen per „militietrein" naar hunne woonsteden terug. Echter zijn de vrijwillig dienende militairen, in 's Schr. gedachtengang '/s van de legersterkte, d. i. bij de infanterie 24000 man, Eur. en lnlniet te goed om gedurende de jaren, dat zij zich verbinden den Lande te dienen, in deze „min of meer vicieuse, voorzeker geïnfecteerde omgeving" te verblijven, maar onze brave jongens, vooral de Eur. miliciens, die immers op den dienstplichtigen leeftijd nog onder het ouderlijke toezicht behooren (zie blz. 18, 3), mogen aan zoo'n omgeving niet blootgesteld worden. Ongetwijfeld heeft Schr. met dit voorstel het hart van tal van bezorgde ouders in dit goede land gestolen, maar begrijpt hij dan niet, welke afscheiding hij hiermede tusschen vrijwillig dienenden en dienstplichtigen schept? Gelooft hij werkelijk, dat op die wijze in de door hem voorgestane „gemengde sectie" goede kameraadschap tusschen vrijwilligers en mili ciens heerschen zal? Zouden niet laatstgenoemden met zekere minachting op de manschappen van den vrijwilligerskern neer zien en zou dan de grootere gevechtswaarde van deze vrij willigers, reden waarom Schr. ze over de sectiën verdeelt, wel tot haar recht komen? Reeds vroeger, n. 1. op blz. 5 van dezen jaargang, hebben wij gewezen op het verkeerde van alles, wat op bevoorrechting der dienstplichtigen gelijkt Schr. erkent, dat aan kazerneering verbonden is „het groote voordeel van meer inleven van de krijgstucht", maar hij geeft dit, ook naar zijne meening groote voordeel prijs, omdat het wegens den korten diensttijd (voor Eur. 8 maanden) en den nog korteren duur der herhalingsoefeningen tegenover de z. i. aan het kazerneleven verbonden bezwaren geen beslissenden invloed hebben mag. Evenwel, het doel der opleiding, de vorming tot soldaat, moet geheel op den voorgrond staan en wanneer daartoe „inleven van de krijgstucht" behoort waaraan toch niemand twijfelt dan mag men kazerneering, waaraan „het (1) Reeds ïiu gaan onder onze vrijwillig dienende Eur. wij hopen ten onrechte geruchten omtrent eene zekere bevoorrechting van de Eur. dienst plichtigen en het laat zich begrijpen, hoe zij daaronder gestemd zijn. 382

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 82