op 120Ü M. als op 600 M;
op 1500 M: 1845X3 patronen 2,93 patronen.
Zoodat ten allen tijde nog aardig speelruimte voor onregelmatig
strooien blijft.
Men kan dus geen zuiver tempostrooien eischen, er moet
speelruimte gelaten worden, De schoolschietoefeningen dienen
daarmede dus rekening te houden.
.Om een denkbeeld te geven van eene oefening op deze
basis, nemen wij aan, dat men op 600 M. over één gaatje wil
breedstrooien. Benoodigde schijfbreedte is dan 6 X 4 M =24 M
(feitelijk 24,6 M). Aantal te verbruiken patronen, dat dus ge
middeld 60 dient te bedragen, b.v. te stellen tusschen 50 en 70.
Eisch aan den richttijd en °/0 treffers toevoegend komen we
tot het volgende beeld
Op 600 M. een strookschijf van 24 M,, richttijd 45 seconden,
éénmaal strooien over doelbreedte met 50 a 70 patronen, 80o/o
treffers in alle vakken.
De bestaande schoolschietoefeningen in breedstrooien vol
doen in geenen deele aan dezen eisch. Opgemerkt wordt, dat
oefening 9 beschouwd kan worden als een puntvuuroefening
met lossen sledeklem zij dient volgens S. V. M. ter beoefening
van het breedstrooien.
V. SCHEEESTROOIEN.
Terwijl de bestaande reglementen en voorschriften het scheef-
strooien nog niet kennen (de „Wijzigingen" spreken er alleen
nog maar over), onderscheiden de Gegevens" drie gevallen:
a. de glijbaan kan evenwijdig aan de doellijn (hulpdoellijn)
gesteld worden, met eene helling van hoogstens l'/3;
b. de. glijbaan kan loodrecht op de doellijn gesteld worden,
met eene helling van hoogstens ','3;
c. hiertusschen.
In het geval onder c. zal de doellijn of hulpdoellijn gevolgd
moeten worden door middel van breed- en diepstrooien, zie V I.
De onder b. genoemde vuursoort dient uit het diepstrooien
te worden afgeleid, is zeer eenvoudig en wordt daarom onder
VI behandeld,
413
1 <3