zijn, behalve de moeilijkheid van de uitvoering, dan zal de fout om met gelijk tempo te strooien als bij het breedstrooien, heel goed in den koop genomen kunnen worden. Feitelijk wordt dan eenigzins te snel gestrooid. Opmerkelijk genoeg komt deze vuursoort in de schoolschiet- oefeningen niet voor. Dit ach ik een bepaalde fout, daar de practijk zeer vaak deze vuursoort zal eischen. En eene goede uitvoering zal veel routine eischen. VI. DIEPST ROOIEN. Na de behandeling der vorige vuursoorten behoeft over deze niet veel uitgeweid te worden. Is de doeldiepte 4 X 50 °/0 dieptespreiding, of geringer, dan wordt het doel onder puntvuur genomen. Beide stukken der sectie vuren gelijktijdig, ieder de helft der doeldiepte. Bij diepere doelen wordt diepgestrooid, waartoe voor het eene einde een hulprichtpunt wordt gezocht in den geest als bij het scheefstrooien. En wordt nu gestrooid tusschen dit hulprichtpunt en het andere doeleinde. Ter beperking (regeling) van het diepstrooien zijn aan den rechtertandboog onder en boven het klemsluk hoogtestel- blokken aangebracht Daar deze stelblokken in de tanden van den tandboog worden vastgezet, is de speling tusschen twee standen veel te groot om van eene voldoende beperking te kunnen spreken. Indien het doel niet recht in de schootsrichting ligt, wordt de glijbaan loodrecht op de doellijn gesteld (scheef-diepstrooien) en daarna het hulprichtpunt gezocht. Daar het hulprichtpunt in het verlengde van het doel moet liggen, ontstaat hierbij geen fout als bij het scheef-breedstrooi- en; terwijl, de opvolging der verrichtingen dezelfde blijvende, bij het eerste scheefstellen dit direct nauwkeurig kan geschie den Er dient hierbij dus alleen rekening te worden gehouden met de normale afwijking van het trefpunt bij schuinen mitrail leurstand. Het tempo is hier niet bij berekening te bepalen, zóó langzaam als 't berekende tempo kan de man toch niet draaien. Ik acht 417 (gt

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 31