Bij deze methode kan men, theoretisch, rekenen, dat 10
der projectielen in het doel slaat.
Bij de 2de methode worden 9 verschillende vizieren gebruikt,
dus 8 verkeerde. Valt nu het doel juist in den trefferberg van
een vizier, dan zal de uitkomst grooter zijn dan bij de eerste
methode. Ligt het doel in een trefferdal, dan kan de uitkomst
zeer gering zijn. Gemiddeld kan men wel is waar theoretisch op
11 °lo rekenen, doch de wisselvalligheid is m. i. een nadeel
De derde methode acht ik, als te veel tijd kostend, geheel
verkeerd. Telkens toch dient opnieuw gericht te worden.
Mijne bezwaren tegen de vierde methode heb ik vroeger
reeds vermeld.
In bovenbedoeld geval, waarbij men op middelbare en groote
afstanden wil vuren met onvoldoende bekendheid van den afstand,
terwijl inschieten onmogelijk, dan wel tactisch fout is, kan dit
vuur nooit dienen om zware verliezen toe te brengen en is dus alleen
toelaatbaar, indien het om moreele redenen noodig geacht wordt.
Anders wordt het munitieverspilling.
Nu schermt men wel met woorden, dat uit de zichtbare aan
slagen geleidelijk de grenzen vernauwd en dus de uitkomsten
verhoogd zullen worden, maar de mogelijkheid daarvan moet
ik eerst zien, voor ik het kan gelooven. De tot nu toe bij de
4de Mitrailleurcompagnie gehouden meerdaagsche schietoefe
ningen hebben mij in mijne opvattingen versterkt.
Het zal duidelijk zijn. dat de schoolschietoefeningen deze
vuursoorten niet kunnen opnemen, behalve:
1. Het breed- en diepstrooien langs eene gebroken lijn.
2. De beoefening der methode Hasselbach.
De overige behooren bij het gevechtsschieten thuis.
VIII. SCHOOLSCHIETOEFENINGEN.
In den loop van het opstel zijn de verschillende vuursoorten,
welke bij het schoolschieten beoefend dienen te worden, te
voorschijn getreden. Zij zijn achtereenvolgens:
le Enkelvuur.
2e Puntvuur met vasten sledeklem
3e Puntvuur met lossen sledeklem.
4e Breedstrooien.
420