m
Alle troepen behoéven hierbij niet op te treden, doch vouf
demonstratie, tevens voor de verrichtingen der artillerie, is het
nuttig, dat deze geheel compleet optreedt. Het terrein kan te
voren gekuzen worden en het geheele verloop van het ge
vecht te voren worden geregeld, zoodat alleen aan de bevelen
aan de artillerie, de samenwerking en de verbinding, enz. de
aandacht kan worden geschonken en dit eenigszins schematisch
kan worden beoefend.
Oefeningen, gehouden in onderlinge afspraak tusschen bat
terij- en bataljonscommandanten moesten ook meer plaats vinden.
Tenslotte vermeld ik hierbij nog, dat de detacheering van
infanterieofficieren, liefst in den kapiteinsrang, bij de bereden
artillerie aan de kennis geëischt sub IIIa. en IUb. bijzonder ten
goede zal komen.
Als er, zooals tegenwoordig het geval schijnt te zijn, te
weinig liefhebbers daarvoor zijn, moet men m. i. er toe over
gaan om over en weer detacheeringen te commandeeren.
c. Hiervoor is het alpha en het omega het veelvuldig deelnemen
aan gecombineerde oefeningen.
Een groote sta in de weg hiervoor is, dat op blz. 33 van
den Grondslag van de Opleiding der Bereden Artillerie is voor
geschreven, dat tot 1 Juli slechts secties hieraan mogen deel
nemen. Wel wordt er van hoogerhand niet meer op het opvolgen
van deze bepaling de nadruk gelegd, maar toch wordt het hoog
tijd, dat zij wordt ingetrokken
Oefeningen in sectieverband zijn toch in dit opzicht weinig
leerzaam. M.i. moesten ook die in batterijverband met andere
wapens weinig voorkomen, daar zelfs in ons klein leger de
afdeeling de tactische eenheid der bereden artillerie is en de
batterij de vuureenheid (2/t
Het avontuurlijke optreden van een of twee bataljons met eene
sectie of batterij zal in oorlogstijd ook bij ons tot de uitzonde
ringen behooren en mag dus, volgens art. 1 van alle grondsla
gen voor opleiding, luidende: „De door den oorlog gestelde
Een drukfout is het niet, want zij kwam reeds voor in het vorige
Voorschrift en is in 1915 wederom in het nieuwe voorschrift opgenomen.
Zie ook hiervoor de „Inleiding" van Kapitein van der Poll, blz. 14,