Om een enkel voorbeeld te noemen, men overdenke eens de
schromelijke administratieve verwarring, die er bij mobilisatie
zal plaats vinden op het gebied van „wapening en leergoed".
Waarom wordt toch niet aan den man in vredestijd een
volledig stel wapens enz. verstrekt?
De huidige vredespractijk ter zake staat lijnrecht tegenover de
eischen der „oorlogsvoorbereiding" (de schietvaardigheid nog
daargelaten). Andere puzzles zijn b.v. delegaties en reëngage-
menten in oorlogstijd.
Stelt men zich voor. dat daar in oorlogstijd ook maar iets
van terecht komt? Waarom schaft men die delegaties (uit de 1 V.
practijk) toch niet af en bepaalt men niet, dat in oorlogstijd de man
zijn volle soldij en de vrouwen en kinderen van het Rijk behal
ve volledige voeding een kleine dagelijksche toelage ontvangen?
Dat kan er in oorlogstijd toch heusch wel af.
Wat wil men verder toch met allerlei soorten en- en reënga-
gementen?
Zoolang de oorlog duurt geen gezeur, ieder neemt dienst
en dient door, tot het einde en, als we er na den oorlog nog zijn,
kunnen we zien, hoe we die zaak in orde brengen.
Bij onze G. Tn. valt er niet aan paarden te bezuinigen,
integendeel, daar is uitbreiding onvermijdelijk, omdat, gegeven
onze Indische terreinen, de geheele G. T. (behalve die der
veldartillerie) met draagpaarden moet zijn uitgerust.
De heer L. wil per compagnie 12 muildieren en wil, als wij hem
goed begrijpen, de compagnie voor de grasvoorziening laten zorgen.
Nu is 300 K. G. gras niet veel, maar zijn voorstel is o. i.
toch minder practisch, daar de compagnie veelal hiertoe niet
in staat zou zijn. (Wel veelal eene afzonderlijke compagnie,
doch niet 16 compagnieën, dicht bij elkaar gelegen).
Neen, beperking der grasvoorziening, accoord. maar zij zal
altijd intendancetaak moeten blijven.
De heer L. wil den intendant bij den A. G. T.; o.i. behoort hij bij
den Troepencommandant, wat niet wegneemt, dat de functionaris
meermalen een tochtje naar den A. T. zal dienen te ondernemen.
D. Boeije,
Kapitein van den Generalen Staf.
490