dan ook gerekend op eene reserve aan paarden van 1C0/0 bij de T. Tn. en van 5% bij den A. T., terwijl bovendien nog altijd aanvulling middels vordering mogelijk blijft. En ten slotte de Algemeene Trein: „daarin mag geen paard voorkomen." Moet dan reeds bij voorbaat geheel worden afgezien van operaties op eenigen afstand van de spoorbaan of van de autowegen? Want in den aanbevolen muildierentrein worden slechts twee rantsoenen „nasi goreng" en één rantsoen paarden- voer (d. w. z. alléén padi!) medegevoerd. Grootere troepenafdeelingen zijn natuurlijk bij hun optreden min of meer aan de wegen gebonden. Maar de Leiding in die mate aan banden te leggen, komt mij al zeer bedenkelijk voor, vooral indien de tegenpartij over treinen met grooter beweeglijk heid beschikt. (Het Japansche leger telt eenige Divisies, waarbij geen enkel voertuig is ingedeeld.) De door Schrijver berekende besparing van 1300 paarden bij eene normale Brigade en van bijna 2000 paarden bij een Brigade uitgerust met draagpaarden is werkelijk om te water tanden. Evenwel, aan de hand van vorenstaande beschouwingen, moet dit m. i. als een utopie worden beschouwd, niet voor verwezenlijking vatbaar. Het zij hier nog eens herhaald: ontberingen lijden leert men niet. Slechts door een krachtig physiek, maar vooral door een hoog moreel komt men deze te boven. Geeft het den soldaat te velde dus steeds zoo goed mogelijk, en bovendien, vestig bij hem de overtuiging, dat zoowel aan voerders als verplegingsofficieren al het mogelijke doen om voor hem te zorgen, dan zal ook in dagen van misère de troep met opgewektheid zijn plicht blijven vervullen. De Europeesche slagvelden leveren hiervoor dagelijks het bewijs. 508 E. SlEBURGH Kapitein v/d Gen. Staf.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 38