zinnigheid onnoodig, daar toch ook in Nederland veel meer openbaarheid wordt gegeven aan het stelsel van verdediging en zijn onderdeelen. Vele leden meenden, dat ook voor Indië een volksleger de voorkeur zou verdienen boven een beroepsleger. Hoewel met dit denkbeeld instemmend, waren eenige leden van oordeel, dat de Inlandsche bevolking daarvoor geen zwaardere financieele lasten mogen worden opgelegd. Anderen wezen er echter op, dat belastingen voor een bepaald doel. als b. v. voor militie, hier te lande onbekend zijn, omdat alle belastingen worden samenge voegd en daaruit alle uitgaven worden bestreden Een lid was van oordeel, dat een vrijwilligersleger gehandhaafd moet worden, omdat militie een groote inbreuk is op de persoonlijke vrijheid. Door vele leden werd aangedrongen op bespoediging van de indiening van Regeeringsvoorstellen tot invoering van een Inlandsche militie. Eenige leden waren van meening, dat de geest in het leger veel minder goed is dan onlangs officieus werd medegedeeld. Hangt de wellicht bestaande minder goede geest niet af, zoo werd gevraagd, van sommige grieven van het kader en die in zake de voedselvoorziening van de mindere militairen? Worden pogingen aangewend ter verbetering van dien geest? Wordt b. v. de Legervereeniging door het officierskorps wel met voldoende vertrouwen tegemoetgekomen? Op deze vragen zou men gaarne antwoord ontvangen. Het had de aandacht getrokken, dat de hoogste rangen van het leger als regel bezet worden door stafofficieren, die het contact met de troep verloren hebben. Gevraagd werd, of geen verbetering van den geest in het leger kan worden verwacht door de militairen in hun vrijen tijd een vakopleiding te geven, die hun te pas kan komen na hun ontslag uit den dienst. Op die wijze zou tevens tegemoet kunnen worden gekomen aan het gebrek aan geschoolde arbeiders hier te lande. Gaarne zou mèn vernemen, of de Officierenbond wel werkzaam is in de richting van opheffing der minderen. Nog werd er op gewezen, dat de zedelijke factoren in het leven der mindere militairen worden verwaarloosd. Andere leden drongen er op aan, dat bij de aanwerving in Holland zorg gedragen wordt, dat slechte elementen niet worden aangenomen, omdat uit het slechte gehalte van een deel der mindere militairen de geest van ontevredenheid voortvloeit. Enkele leden drongen aan op verwijdering uit N.I. van personen, die er een gewoonte van maken de geest in het leger te be derven Anderen verzetten zich tegen die verwijdering, omdat zij een 523

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 53