slechten indruk zou maken op de Inlanders. Sommigen achtten socialistische propaganda in het leger niet verkeerd, omdat zij een teeken is van zich baan brekende nieuwe ideën. Enkelen zochten de oorzaak van den minder goeden geest in de houding van officieren, die aan hun minderen geen vertrou wen zouden weten in te boezemen. Daartegen werd aangevoerd, dat die goede verstandhouding zeer werd bemoeilijkt door het slechte gedrag van een minderheid onder de Europeesche soldaten. Van verschillende zijden werd aangedrongen op het in het leven roepen van eene regeling, die het mogelijk zou maken ongeschikt gebleken elementen gemakkelijker, dan thans het geval is, uit het leger te verwijderen. Verzocht werd om volledige gelijkstelling van de Europeanen en Inlanders in het leger. Men achtte de bepaling, dat het leger voor een bepaald percentage uit Europeanen moet bestaan,, vernederend voor de Inlanders. Eenige leden vroegen inlichtingen naar de in sommige dag bladen besproken omstandigheid, dat gehuwde onderofficieren, wier vrouwen nog in Nederland zijn en door de stremming van het scheepvaartverkeer niet herwaarts kunnen overkomen, door het Legerbestuur als ongehuwd worden aangemerkt. Deze leden keurden het voorts af, dat de mindere militairen zooveel voor eigen voeding moeten uitgeven, dat er voor andere doel einden nagenoeg niets overblijft. Andere leden merkten op, dat ten aanzien van de besproken eigen voedselvoorziening van mindere militairen, bij deze be grooting reeds voorzieningen zijn getroffen. Het militair reglement op de krijgstucht is, naar de ziens wijze van vele leden, geheel verouderd. Men drong op een herziening ervan aan, inzonderheid wat de instelling betreft, dat de militair eerst zijn straf moet ondergaan, daarna slechts over zijn bestraffing mag klagen. De corpsschool is, naar men meende, een instelling, die zeer slecht van leerkrachten voorzien is. Men vestigde ook de aandacht op het feit, dat in het Indisch leger zoovele generaals zijn, in verhouding veel meer dan in het Nederlandsche leger; gevraagd werd, of ten deze geen vermindering mogelijk zou zijn. Voorts zou men gaarne nopens de volgende punten het oor deel der Regeering vernemen a. ee:i spoedige invoering van een militair strafrecht, zooals dit in Nederland bestaat b. het capitulanten-stelsel (aanbevelenswaardig werd geacht ten deze het advies van de bonden van mindere militairea te vragen); 524

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 54