talen de verpleging van Inlandsche militairen achter staat bij
de verpleging van Menadoneezen en Amtoneezen. Men drong
aan op gelijke behandeling en achtte het verkeerd, dat b. v.
een Amboneesch sergeant in de 2aeklasse wordt verpleegd
en een lnlandsch sergeant in de derde klasse.
De vraag werd gesteld, welke maatregelen de Regeerng denkt
te nemen om het incompleet aan officieren van gezondheid
aan te vullen en men vroeg inlichtingen, of een aanvulling
met Indische artsen niet mogelijk is. in verband daarmede werd
opgemerkt, dat twee of drie Indische artsen indertijd in oplei
ding zijn geweest bij het militair hospitaal te Tjimahi, maar
dat zij door de van Europeesche officieren van gezondheid
ondervonden behandeling hebben afgezien van verdere opleiding
Met het oog op het voortdurend tekort waren enkele leden
van oordeel, dat men indertijd geen 8 officieren van gezondheid
voor de pestbestrijding had mogen afstaan.
Door eenige leden werd aangedrongen op de afschaffing
van lijfstraffen in de militaire gevangenissen. Andere leden
konden zich daarmede niet vereenigen.
Vele leden achtten het wenschelijk de in de onderafdeelingen
375b en 376b uitgetrokken posten voor stafmuziek te schrappen,
omdat het leger nooit profiteert van de stafmuziek, die als
eenige militaire dienst Zaterdagavond concerten geeft in de
sociëteit „Concordia" en soms bij parades optreedt.
Enkele leden waren van oordeel, dat het thans bestaande
orkest in stand gehouden moest worden, omdat van Regeerings-
wege toch al niet veel voor kunst wordt gedaan. Deze leden
achtten het echter wel wenschelijk de post te brengen ten
laste van een ander Departement. Daartegen werd aangevoerd,
dat het orkest alleen aan de ingezetenen van Batavia ten goede
komt en dus eventueel de gemeente zich de zaak moet aantrekken,
terwijl geen gelden uit de algemeene middelen daarvoor be-
hooren te worden aangewend.
Vele leden waren van oordeel, dat de staat de kosten behoort
te dragen van de bataljonsmuziek en dat het niet billijk is
de kosten daarvan te laten dragen door de officieren. Men
vroeg, of ter zake voorstellen van de Regeering zijn te wachten.
Uitgaande van het standpunt, dat gelijke daden op gelijke
wijze behooren te worden beloond, onafhankelijk van den
landaard, drong men aan op het afschaffen van het eereteeken
voor Moed en Trouw en het eventueel verleenen van de
Militaire Willemsorde ook aan Inlanders.
531