gevat als eengeheel ongemotiveerdblijk van geringschatting voor officieren van niet-Europeeschen landaard. Inderdaad moet erkend worden, dat de tekorten in het officiers korps in hoofdzaak drukken op den troependienst, de kantoren in het algemeen over het toegewezen personeel beschikken. Ook komt het voor in bepaalde gevallen dat een opvolger eenigen tijd met zijn voorganger samenwerkt, bij de beoordeeling van welk feit echter niet uit het oog valt te verliezen, dat, in tegenstelling met het personeel van andere departementen, de jongere officieren die aanleg voor bureaudienst blijken te bezitten, in den regel alle ervaring van dergelijke werkzaamheden missen. Voorts zijn de bureauwerkzaamheden, mede door de in wording zijnde wijzigingen in de samenstelling van het leger, niet onbelangrijk toegenomen. Intusscben blijft de aandacht van den Legerbevelhebber op deze aangelegenheid gevestigd. Een hoofdofficier voor het toezicht op de bij de infanterie ingedeelde mitrailleurafdeelingen was reeds lang noodig, de voorziening in die functie werd te dringender door de invoering bij de veidbataljons van de geweermitrailleurs Vroeger was de Adjudant van den Inspecteur met deze werkzaamheden belast; bestendiging van dien toestand was in strijd met het dienst belang. Voorloopig is met onderwerpelijke functie thans een kapitein belast, die bij bevordering tot majoor daarin kan gehandhaafd blijven. Proeven op remonteeringsgebied zijn sedert lang niet meer noodig, daar reeds jaren vaststaat, dat de Australiër bij uitstek voor de remonteering van de bereden wapens geschikt is. Iets geheel anders is echter, of het mogelijk is om dat paard op Java te fokken en zoodanig op te voeden, dat het hier verkregen product gelijkwaardig zal zijn aan het geïmporteerde. Het Leger bestuur meent op het ldjen plateau de plaats gevonden te hebben, waar, zoo ergens op Java, klimaat en bodenigestelheid de beste waarborgen geven, dat een proef met het fokken van eigen legerpaarden zal slagen. Daarom werden reeds in 1915 voorstellen gedaan om aan de „Veeteeltonderneming Djampit" een renteloos voorschot te verstrekken, waartoe bij de aan- vullingsbegrooting 1917 het voorstel werd gedaan Remonteering met inheemsche paarden is voor de bereden wapens, gezien de achteruitgang dier rassen en de veel te ge ringe massa der paarden, ten eenenmale uitgesloten. Pogingen om die rassen te verbeteren hebben tot dusverre weinig be vredigende resultaten opgeleverd. Mocht onverhoopt ook de thans voorgenomen proef niet slagen, dan zal de eenige weg om de bereden wapens (artil lerie en cavalerie) van een voldoend aantal paarden te voorzien 553

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 83