afdeeiingen militie, zullende dit kader w. o. dus ook te
begrijpen de officieren in tijd van vrede, voor zoover het
niet noodig is voor de opleiding der dienstplichtigen, kunnen
dienen om de vrijwilligerkorpsen ruimer van kader te voorzien
en overigens om te voldoen aan eene reeds lang bestaande
behoefte aan hoofdofficieren en kapiteins (c. q. ook luitenants)
van speciale diensten in verschillende daarvoor in aanmerking
komende garnizoenen op Java.
Eene dergelijke reorganisatie vereischt echter belangrijke
verbouwingen aan bestaande kampementen en zou derhalve
slechts zeer geleidelijk tot stand kunnen komen.
Veel spoediger zal men het verlangde resultaat kunnen bereiken,
door al dadelijk het aantal compagnieën per bataljon van 4 op
3 te brengen, waartegen de bestaande inrichting der meeste mi
litaire kampementen wel geen overwegend bezwaar zal vormen.
Men zou dan de compagnieën kunnen formeeren a 3 sectiën
van 3 groepen, elk bij mobilisatie tellende 1 Europeesch ser-
gant, 1 niet-Europeeschsergant of Europeesch korporaal en
20 fuseliers (met inbegrip van de niet-Europeesche korporaals),
gevende 198 geweren per compagnie.
Daardoor zou het veldleger al dadelijk aan innerlijke
kracht belangrijk winnen, omdat 3 compagnieën a 200 geweren
ongetwijfeld te verkiezen zijn boven 4 a 150 geweren, welke
laatste door hun aanzienlijk geringere sterkte veel eerder gevaar
loopen van door toegebrachte verliezen te worden gedesor
ganiseerd. Tevens zou de kadernood onmiddellijk belangrijk
verminderen, wellicht voorloopig geheel zijn opgeheven, omdat
per bataljon met 5 Europeesche sergeanten en evenzooveel
korporaals of niet-Europeesche sergeanten minder zou kunnen
worden volstaan dan thans het geval is.
De daarna te nemen maatregelen in verband met het gelei
delijk beschikbaar komen van afgerichte militiecontingenten
zullen in het volgende hoofdstuk worden besproken.
III. De Hoogere Verbanden.
Het in alle legers onontbeerlijk geachte regimentsverband
kent onze veldinfanterie nog steeds niet. Als voornaamste oor-
478