Die twee factoren staan elkaar in den weg. Wanneer een
Kapitein geschikt geoordeeld is voor hoofdofficier, dan kan hij
daarvoor niet worden voorbijgegaan, al staan er tientallen Ka
piteins beneden hen in de ranglijst, die meer geschiktheid voor
den majoorsrang bezitten, en zoo gaat het in alle hoogeje rangen
tot dien van Kolonel.
Dat er een streven zou bestaan om in verband met de tegen
woordige tijdsomstandigheden de hoofd- en opperofficieren te
laten doordienen, omdat het moeilijk is thans naar Europa terug
te keeren, is mij niet bekend.
Zooals dan ook aan een goed opmerker kan zijn gebleken,
zijn de tot dusverre aangenomen beginselen met betrekking tot
de pensionneering van de officieren onveranderd gevolgd, maar
tot verwezenlijking van het denkbeeld van den heer Pabst zou
men verder moeten gaan
Ik kan daarvan alleen zeggen, dat dit zou beteekenen, dat
menschen, die voor hun tegenwoordige betrekking geschikt zijn,
maar niet voor bevordering in aanmerking komen, zouden
moeten worden gedwongen plaats te maken voor jongere krach
ten en daar zou ik, in de tegenwoordige omstandigheden, be
paald bezwaar tegen moeten maken.
Ik zou daar tegen bezwaar moeten maken, omdat door het
gebrek aan scheepsgelegenheid de aanvulling van jonge officieren
niet naar eisch kan geschieden, zoodat de beoogde maatregel
tengevolge zou hebben, dat bruikbare krachten het leger zouden
ontvallen en het tekort in de laagste rangen zou toenemen.
Ik houd mij echter aanbevolen om in zake de bevorderings
kwestie, welke oplossing niet zoo eenvoudig is, de inzichten
van den heer Pabst te mogen vernemen.
Thans de verschillende vragen en opmerkingen, welke door den
heer Teeuwen zijn uitgesproken, in beschouwing nemende, kom
ik in de eerste plaats tot het protest tegen de vertraagde ver
strekking van het in druk verschenen Regeerings antwoord
inzake de bespreking betreffende de IXe begrootingsafdeeling,
Oorlog.
Daarop kan ik slechts dit antwoord geven, dat zoowel door
het Legerbestuur als door de Regeering al het mogelijke is
gedaan om dat stuk met bekwamen spoed aan de leden van
den Raad te doen toekomen.
Voorts heeft de heer Teeuwen geen twijfel geopperd aan de
uitspraak der Regeering, dat zij het vertrouwen heeft in het
Leger, maar deze uitspraak bepaald onjuist genoemd.
Het is der Regeering niet bekend, aan welke gronden spreker
het recht ontleende om de uitspraak, welke gebasseerd was op
de meening van den verantwoordelijken bevelhebber, niet of
656