Deze tegenwerping schijnt te zijn voorzien, althans ik heb spreker duidelijk hooren zeggen, dat de bestaande ontevreden heid zich niet doet gevoelen bij de werving, omdat men in het leger een toevlucht zoekt om te ontkomen aan de heerendien- sten en den belastingdruk. Nu moet ik eerstens die mededeeling tot haar eigenlijke proporties terug brengen door er op te wijzen, dat het eerste gedeelte, de druk der heerendiensten, niet gelden kan voorde Javaansche vrijwilligers, en tweedens, dat daaruit blijkt, dat het niet billijk is de toestanden in het leger zoo ongunstig voor te stellen, als spreker deed, zoolang, dat leger nog gelegenheid schenkt om te ontkomen aan nog ongunstiger toestanden welke daar buiten zouden bestaan en ten slotte, dat het tegemoet komen aan de te berde gebrachte bezwaren n.m.m. meer ligt op den weg van den Directeuren van Binnenlandsch Bestuur en Financiën dan op dien van het hoofd van het Departement van Oorlo°- Terugkeerende tot de rede van den heer Teeuwen blijkt deze spreker zich niet te kunnen vereenigen met het standpunt van de Regeering, betreffende de vrije uiting van gedachten door militairen, zooals dit standpunt is uiteengezet in de nota van antwoord blz. 6, 2e kolom gedrukt stuk No 61. Daaraan knoopte spreker eenige beschouwingen vast om aan te toonen, dat uitlatingen van mindere militairen worden tegengegaan en beriep hij zich op het gebeurde in een vergadering van de legervereeniging te Buitenzorg en de straf opgelegd aan een militair naar aanleiding van het door hem op die vergadering gesprokene Het moge mij vergund zijn er op te wijzen, dat de voorstel ling van zaken, zooals de heer Teeuwen die gaf, wel juist, maar niet geheel volledig was. Het gold hier niet, zooals men uit sprekers beschouwingen zou kunnen opmaken, een verga dering vaneen bestaande vereeniging, doch een vergadering, welke voor iedereen toegankelijk was en ten doel had om té komen tot de oprichting van een bepaalde vereeniging. Het was dus een openbare vergadering en voor hetgeen men in het open baar zegt, heeft men ook de verantwoordelijkheid te dragen. Voor de gedragingen van den militair in het openbaar zoowel van officieren als van minderen is de Plaatselijke of Plaatselijk Militaire Commandant, met uitsluiting van ieder ge zaghebbende, verantwoordelijk Het is bijgevolg niet alleen zijn recht, maar het maakt een onafscheidelijk deel van den op hem rustenden plicht uit. om zijn gezag te doen gelden, wanneer door militairen in het openbaar redevoeringen worden gehouden of handelingen worden gepleegd, welke door hem met de instand houding van de krijgstucht onvereenigbaar worden geoordeeld. 658

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 102