De volgende opmerking van den heer Teeuwen, dat hij het niet eens is met het inzicht van de Regeering betreffende de gevolgtrekking ten opzichte van den geest in het leger gemaakt naar aanleiding van een door het Legerbestuur samengesteld overzicht van overtredingen tegen de krijgstucht, moet op een misverstand berusten Immers wordt door de Regeering in de Nota van antwoord op blz. 2 le kolom, gedrukt stuk No. 61 nadrukkelijk verzekerd, dat de gevolgtrekking, welke, uit bedoeld overzicht is gemaakt, door haar niet wordt gedeeld en heerscht er bijgevolg, ten opzichte van dit punt, volkomen overeen stemming tusschen haar en den spreker In dit verband zij het mij vergund tegelijkertijd een toelich ting te verstrekken op de rede van den heer Schumann gehouden naar aanleiding van de behandeling van de begrootingsafdeeling van Justitie. Toen die spreker wees op de toeneming van het aantal strafzaken bij het Hoog Militair Gerechtshof in behan deling gekomen, meende hij hieruit te mogen besluiten tot een vermeerdering van de criminaliteit in het leger, omdat in het tijdperk gedurende hetwelk die zaken waren voorgekomen, naar sprekers meening tevens de legersterkte zou verminderd zijn. Hij grondde deze laatste meening op de mededeeling in het Verslag, dat 50°/o van de sterkte der Europeanen in het leger ontbrak. Het uitgangspunt van de redeneering is echter niet in over eenstemming met de werkelijkheid. De legersterkte is n.l. niet verminderd, doch integendeel verhoogd met het oog op de tijdsomstandigheden. Die sterkte bedraagt op het oogehblik nog eenige duizenden manschappen meer. dan het aantal hetwelk volgens de formatie in gewone tijden aanwezig zou moeten zijn Met klem moet ik opkomen tegen de bewering van den heer Teeuwen, dat de officieren zich buiten dienst niets gelegen zouden laten liggen aan het lot van den soldaat en in dienst ook niets meer zouden doen dan uitdrukkelijk van hen gevorderd wordt. Tot staving van die bewering heeft spreker zich beroepen op een tweetal, onlangs door den afdeelingscommandant te Batavia uitgevaardigde circulaires, in welke achtereenvolgens een groep officieren en een enkel officier moesten worden gewezen op de op hen rustende verplichtingen. Het wil mij voorkomen, mijnheer de Voorzitter, dat juist deze circulaires getuigenis afleggen van het feit, dat het voorschrift opgenomen in artikel 1 van het Reglement op den Inwendigen dienst, in het algemeen, wordt nageleefd en dat elke afwijking daarvan onverwijld wordt tegengegaan. Ik ben overtuigd, dat de officieren in algemeenen zin ge nomen veel hart voor den soldaat hebbendat zij zich 659

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 103