beijveren om hem te steunen en te leiden, waar dit noodig is,
en vaak hun vrijen tijd geven om hunne ondergeschikten voort
te helpen en bij te staan, ook in zaken die met den dienst
niets uitstaande hebben. Zoolang de heer Teeuwen dan ook
geen nadere bewijzen voor zijne opmerking levert het wijzen
op een enkele uitzondering kan den doorslag niet geven kan
ik haar verder onbesproken laten.
Spreker heeft een verwijt doen hooren naar aanleiding van
het feit, dat bij de voorstellen tot lotsverbetering voor den
minderen militair de onder hen bestaande vereenigingen daar
over niet zijn gehoord. Daarop kan ik antwoorden, dat zulks
geheel overbodig is, aangezien de vereenigingen in hun organen
hun wenschen en verlangens op overduidelijke wijze plegen
te kennen te geven. Met die wenschen en verlangens wordt
zooveel mogelijk rekening gehouden.
De bewering, dat militairen zich niet vrij kunnen uiten in
vereenigingen, is onjuist. In besloten vergaderingen heeft elk
militair hetzelfde recht als ieder burger zich te uiten, zooals
hij verkiest, behoudens de beperking in dit opzicht door het
bestuur der vereeniging opgelegd. Evenals de burger is de
militair, zij het dan ook in eenigszins meerdere mate, beperkt
in zijne uitingen in het openbaar, omdat beiden daarvoor ter
verantwoording kunnen worden geroepen. Dat de rechten van
den militair op deze wijze zouden worden verkort, kan ik niet
toegeven. De rechten van den soldaat worden niet meer be
perkt, dan met het oog op de bijzondere positie, die hij tot
op heden geheel uit vrijen wil in de maatschappij inneemt,
noodzakelijk is.
Het verwijt, dat het Departement van Oorlog wel maatregelen
zou getroffen hebben om lotsverbetering voor de officieren zoo
spoedig mogelijk in werking te doen treden, doch verzuimd
zou hebben op gelijke wijze te handelen ten aanzien van
positieverbeteringen voor den minderen militair, mist allen grond.
Evenals voor de officieren het mogelijke wordt gedaan om,
wat tot hun voordeel kan strekken, zoo spoedig mogelijk in
werking te doen treden, geschiedt dit ook en zelfs in nog
hoogere mate voor de mindere militairen. Dat de tenuitvoer
legging van de jongste lotsverbeteringen voor de onderofficieren
langer geduurd heeft, dan de Regeering en het Legerbestuur
wenschten, is'alleen aan de bijzondere toestanden toe te schrijven.
Nu in de Nota van antwoord de opmerking is weerlegd, dat
de militair in het algemeen niet zou mogen reclameeren over
een opgelegde straf voordat deze geheel is ondergaan, is de
heer Teeuwen met een nieuwe opmerking voor den dag gekomen,
n. I. deze, dat de man, die over zijn straf reclameert, arrest
660