moet houden totdat het Hoog Militair Gerechtshof uitspraak over de reclame heeft gedaan. Die mededeeling is juist maar onvolledig. Er had aan moeten worden toegevoegd, dat alvorens eene klacht bij den Krijgsraad kan worden voorgebracht, over de straf moet zijn gereclameerd bij den Chef van dengene, die de straf oplegde, en dat eerst, nadat deze reclame is afgewezen, den militair de bevoegdheid is toegekend om zijn zaak te brengen voor den militairen rechter. Tijdens die reclame bij den chef van den strafoplegger houdt de man geen arrest, dat treedt in van af het oogenblik, dat zijne zaak door den krijgsraad zal worden onderzocht. In verband met de laatstbesproken opmerking verwees de heer Teeuwen naar de zaak van een officier, welke geruimen tijd in onderzoek was geweest en dus een langdurig arrest had veroorzaakt voor den betrokkene, die ten slotte was vrijgesproken en hij meende daaraan te moeten toevoegen, dat waar voor een officier de gevolgen van eene reclame reeds zoo ernstig waren, men zich wel kon voorstellen, hoe het in dit opzicht met de minderen zou gesteld zijn. Naar aanleiding hiervan moet ik er in de eerste plaats de aandacht op vestigen, dat er bij eene reclame geen sprake is van beschuldi ging en bijgevolg ook niet van veroordeeling of vrijspraak, doch dat alleen uitspraak wordt gedaan omtrent de mate van gegrond heid van het ingebracht bezwaar. Voorts dat een „gegrondbevin- ding" van de reclame door den Militairen rechter volstrekt niet beteekent, dat de reclamant „ten onrechte" is gestraft, doch alleen dat het wettig bewijs voor zijne overtreding niet is geleverd. Nu is het „wettig bewijs" voor eene overtreding dikwijls niet te leveren en deze eisch is bij de toepassing van de toegekende bevoegdheid om disciplinaire straffen op te.leggen ook niette stellen, omdat de meerderen, aan wie die bevoegdheid is ver leend, niet gerechtigd zijn tot de handelingen, welke noodig zijn om het wettig bewijs te vestigen. Om die reden wordt vaak gestraft, nadat bij den strafoplegger door een ingesteld onderzoek dat altijd plaats moet hebben de overtuiging is gevestigd, dat de beklaagde inderdaad strafschuldig is, zelfs indien hij tevens overtuigd is, dat het wettig bewijs voor de overtreding gebeurlijk niet zou kunnen worden verkregen. Ten einde nu te voorkomen, dat in al of nagenoeg al dergelijke gevallen de tusschenkomst van den militairen rechter zou worden ingeroepen, heeft men daartegen naar een correctief gezocht en dit gevonden in de bepaling, dat de militair arrest in het kwartier houdt gedurende den tijd, dat zijne zaak bij den militairen rechter in behandeling is, Daar eindelijk alleen de 661 i, M, T, 41 1918,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 105