sief over te gaan, had men nu op zijn minsteen openlijke ver kenning in de richting Wanchiatun (Zuid) - Lapin mogen ver wachten en zeer zeker geen oefeningsmarsch, waarvoor op dat tijdstip geen gelegenheid meer was. Trouwens, al had men niet het voornemen de Japanners in zee terug te dringen, voor de legerleiding zou het van veel belang zijn geweest gegevens omtrent de gelande troepen te verkrijgen. Nu wist men aan Russische zijde eigenlijk weinig of niets van de tegenpartij; doelmatige, doorgezette pogingen om meerdere gegevens te verkrijgen, werden niet gedaan. Merkwaardig is het, dat Alexeieff bij het verlaten van Port- Arthur, dus nadat de kracht van de vloot stelselmatig door het afgeven van personeel en materiëel was verzwakt, plotseling tot de ontdekking kwam, dat voor haar toch nog een taak was weg gelegd en méér dan merkwaardig is het te hooren, dat de marine krijgsraad te Port-Arthur besliste, dat een nachtelijke aanval met torpedobooten, tenzij een landing bij Dalny plaats vond, „als der wahrscheinlichen Opfer nicht lohnend" was. Indien Makaroff nog in leven ware gereest, zou een andere beslissing gevallen zijn. Bestond aan Russische zijde absoluut geen samenwerking tusschen landmacht en marine, bij de Japanners vinden we deze telkens terug; o. a. den 15den Mei, toen de vloot deri opmarsch van het Ilde leger steunde door op de westkust van het schiereiland te demonstreeren, met het succes, dat de Rus sen nog meer in het onzekere kwamen te verkeeren en voor de zooveelste maal de angst voor de achterwaartsche verbin dingen bij hen op den voorgrond trad. Deze oorlog bewijst op nieuw het gezegde: „Aengstlichkeit verdirbt mehr als Kühnheit." De techniek der ontscheping. Ten aanzien van de ontscheping merken wij op, dat alles weer zorgvuldig is voorbereid; onmiddellijk werd overgegaan tot den bouw van landhoofden, welke echter alleen bij vloed bruikbaar waren. Het geregelde verloop van de ontscheping heeft men zeker ook te danken aan het uitgebreide personeel, dat beschik baar werd gesteld, en aan het feit, dat men gebruik kon maken van de ondervinding bij Chemulpho en Chinnampho opgedaan. 577

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 21