2£3£ Openbare behandeling Dan flfd, IX (Oor-
log) Dan de Doorgestelde begrooting
Door 1919. Uittreksel uit de Bandelingen
3® Dan den Volksraad.
Vergadering op 28 Juni 1918.
De Voorzitter: Thans zijn aan de orde de negende begrootings-
afdeeling betreffende het Departement van Oorlog. Ik zou daarbij
in de eerste plaats het woord willen verleenen aan de sprekers,
die onderwerpen van militairen aard in algemeenen zin wen-
schen te bespreken, omdat zij dan tevens kunnen spreken
naar aanleiding van de tiende afdeeling, waardoor zal worden
voorkomen, dat door hen tweemaal hetzelfde onderwerp in
beschouwing wordt genomen.
Ik zou aan de heeren, die zich als sprekers opgaven, nl. de
heeren van der Jagt, Abdoel Moeis, Labberton, Pabst, Teeuwen
en Cramer willen vragen, of zij thans onderwerpen van alge
meenen aard ter sprake willen brengen.
De heer Van Hinloopen Labberton: Mijnheer de Voorzitter!
In de eerste plaats zou ik gaarne een woord van hulde willen
brengen voor de volledige wijze, waarop in de nota van antwoord
inlichtingen, wenken en bepaalde cijfers zijn gegeven ten aan
zien van dit belangrijk onderwerp, zoodat wij nu althans beslist
weten, welke richting men met Indië's weermacht uit wil. Ik juich
de plannen in het algemeen zeer toe. Naar mijn meening is
het dringend noodig, dat Indië in een staat van zelfverdediging
wordt gebracht, en het is een goed beginsel, dat wij slechts
noodig hebben een leger om Indië te verdedigen, terwijl ag-
gressie naar buiten absoluut vreemd is aan den wensch naar
uitbreiding van het leger.
Wij hebben als rechtsstaat het recht en de plicht om ons
als zoodanig te handhaven en daarom moeten wij in staat zijn
om ons verdedigen, wanneer wij aangevallen worden. Indië
moet zich in staat stellen dit te kunnen doen.
Ook vind ik de Indische militie zeer gelukkig, omdat ik er
een middel in zie tot volksopvoeding.
616