plan opgemaakt, waarover ik heb gelezen in het bekende arti kel van Overste Merens in de Gids van October 1917. Er zou als begin noodig zijn eene divisie bestaande uit vier moderne slagschepen, bewapend met geschut van 35,6 en 38 cM., en verder 5 verkenningskruisers en 25 onderzeeërs. Dat zou voldoende zijn om ter zee het hoofd te kunnen bieden aan een vijandelijke macht en deze een zoodanigen slag te kunnen toebrengen, dat zij daardoor de haegemonie ter zee jegens een gelijkwaardige concurreerende macht zou ver spelen. Maar instusschen zijn eenige jaren voorbijgegaan en, ben ik wel ingelicht, dan zijn er thans reeds -twee van dergelijke divisies noodig Hoe staat het nu met dat ministrieele plan? Als eenmaal onze weermacht ter Zee en ter Land geheel opdreef is gekomen, dan zal het. naar ik hoop, ook uit zijn met de zwakke politiek, die ons zoo dikwijls reeds hinderlijk heeft getroffen, dat bukken en dat buigen naar binnen en naar buiten, de politiek van den staart tusschen de beenen, de po litiek der concessie, die den geopende muil naast de Regee- ringstafel tracht te stoppen met concessies, concessies welke op den duur toch niet kunnen bevredigen en toch zullen moe ten eindigen met een krachtige klap op de kop van Jut, met een kracht en machtsvertoon. Mijnheer de VoorzitterNu nog een kort vertelseltje, even kort als de gebeurtenis, de nationale catastrophe, die eraan ten grondslag Jigt. Er was eens een machtig land, veel grooter en veel machtiger dan Nederland ooit is geweest. Zijne legers, zijne conquestadores veroverden voor den Koning steden en vreemde kusten. Zijn trotsche armada's door ploegden de wereldzeeën en zijn rijkgeladen galjoenen brach ten uit Oost en West de schatten en tributen der overwonnen volkeren. Het land werd een wereldrijk De burgers baadden zich in overvloed en weelde, en zaten neer aan de tafels overladen met de goede gaven hun eenmaal verschaft door het voorgeslacht. En ze dachten niet meer aan de toekomst, ze dachten niet meer aan het heden Ze wezen met trotsch op de daden hunner voorvaderen Ze gingen prat op het groote verleden, waarop ook de Nederlander zoo gaarne prat pleegt te gaan. En toen, het was in den jare des Heeren 1898, nu twintig jaar geleden, gebeurde het, dat de Gouverneur der Philippijnen, Basilio Augustiy Davila, de volgende proclamatie uitgaf, gericht tot de bevolking van het eilandenrijk der Spaansche Philippijnen. 625

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 69