De Spaansche schepen werden overgoten met een hagel van vijandelijke projectielen. Er trad een gevechtspauze in. Toen werd de strijd hervat en om 11 uur was het pleit beslecht- De Spaansche vloot was vernietigd, de nederlaag was volkomen. De heer Cramer: Mijnheer de Voorzitter, het is in hooge mate te bejammeren, dat de krap ons toegemeten tijd niet toelaat, dat in den breede het standpunt van mij en mijn Indi sche geestverwanten ten opzichte van het militaire vraagstuk voor ïndië, wordt uiteengezet. Ik wil mijzelf echter troosten met het vooruitzicht, dat allerlei nog aanhangig te maken voor stellen met betrekking tot dit vraagstuk mij de gelegenheid zullen openen, om later uitvoerig mijn standpunt toe te lichten. Toch, mijnheer de Voorzitter, acht ik mijzelf niet'geheel verantwoord met over dit belangrijke vraagstuk te zwijgen. Waar het invoeren van de militie duidt op het streven der Regeering, om ook Ïndië den weg der bewapening te doen opgaan, een weg, die zooals het bloedend Europa klaarlijk toont naar een funest en afschuwelijk doel leidt en niet anders leiden kan, daar wil ik de verklaring niet terughouden, dat elke uitgave voor militaire doeleinden door mij wordt beschouwd als een directe aanslag op de volkswelvaart en de geestelijke en economische ontwikkeling dezer gewesten, en dat het U bekende en thans niet nader te bespreken standpunt van „geen man en geen cent" mij'onder zijn verklaarde voorstanders vindt. Ik weet niet, of zoo straks of morgen de hoofdelijke stemming zal worden aangevraagd over de begrooting der afdeelingen Oorlog en Marine, maar ik zou gaarne aangeteekend zien dat ik mijn stem onthoud aan de begrooting dier afdeelingen. De heer Pabst: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal mij niet be geven in beschouwingen van algemeen militairen aard, omdat ik daartoe den tijd nog niet gekomen acht en de begrooting van Oorlog niets anders is dan het doorwerken op den be- staanden toestand. Maar in verband daarmede zou ik aan de Regeering willen vragen, wanneer de voorstellen tot invoering van eene militie onder de inheemsche bevolking den Volksraad zullen bereiken. Ik vraag dit ook daarom om eenige zekerheid te hebben, dat ons meer tijd worde gelaten, dan nu het geval is, om die voorstellen behoorlijk te kunnen bestudeeren, omdat er allerlei principieele zaken bij te pas komen, die niet in zoo korten tijd kunnen worden behandeld, als thans onvermijdelijk is. 627

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 71