Hoewel ik mij dus zal onthouden van principieele en weten schappelijke beschouwingen, lijkt het mij gepast om eenige opmerkingen op ander gebied te maken en begin ik met eene opmerking van formeelen aard, reeds gemaakt in het afdeelings- verslag, nl., dat in de begrooting voorstellen tot verbetering van bestaande toestanden niet altijd de daaraan verbonden consequenties in haar vollen omvang geven. Het gevolg is, dat op eene volgende begrooting een nieuwe post kan voorkomen, waarvan men de noodzakelijkheid tracht aan te toonen door er zich op te beroepen, dat voor eenige jaren die en die verandering is tot stand gebracht, welke logisch dit of dat ten gevolge heeft. Onderafdeelingen 347, 357, 407 en 408 zijn hiervan een voorbeeld. Ik zou er dus op aan willen dringen, dat de consequenties van elk voorstel volledig worden vermeld, dat de daaraan verbonden uitgaven niet meer als 't ware lepelsgewijze worden toegediend. Natuurlijk kan het gebeuren, dat de uitgaven dan te hoog zijn, maar dan kan men ze over eenige jaren verdeelen. Een andere zwakke zijde van deze begrooting is, dat het Depar tement van Oorlog klaarblijkelijk niet altijd vooruit weet te zien. Deze indruk is bij mij gewekt door onderafdeeling 409. Verschillende voorstellen zijn daarin gedaan tot verbetering van den stand en het inkomen van verschillende klassen van militairen beneden den rang van officier. Deze zeer belangrijke en omvangrijke voorstellen worden in de memorie van toelichting verdedigd door te wijzen op het zeer stijgend tekort aan Europeanen en op het verschijnsel, dat de werving onder de Inlanders achteruit dreigt te gaan. Het komt mij voor, dat het Departement van Oorlog vooruit had moeten zien en reeds eenige jaren eerder dergelijke voor stellen had moeten indienen. Thans, Mijnheer de Voorzitter, vrees ik, dat zij als het hinkende paard achteraan zullen komen Wat betreft de soldij van de Inlanders, wil ik het volgende opmerken. De Regeering heeft voorgesteld onderafdeeling 409 aan te vullen met een zeer gewenschte nieuwe post, nl., om het tractement van de Inlandsche militairen te verhoogen en wel met 0.05 per dag. Dit behoeft geen nadere aanbeveling, omdat de toelichting van de Regeering komt er rond voor uit de tractementen, welke de Inlandsche militairen tot dusver ontvingen, reeds da teeren van 70 80 jaar geleden. (1) Op initiatief van de Heeren Bosscha, Ketner, Birnie, Rivai, Pabst en Gerritzen besloot de Volksraad den 30sten Juni aan de Regeering voor te stellen deze voorstellen te brengen op eene aanvulling van de begrooting voor 1918. Red. 628

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 72