mij niet bekend, Mijnheer de Voorzitter, of deze beweging de
sympathie der Regeering heeft; ik hoop van niet en ik wil reeds
nu de hoop uitspreken, dat de Volksraad, wanneer het zoo ver
komt, evenmin sympathie zal toonen voor eene dergelijke
financiëele achteruitstelling van de troepenofficieren, wier taak
toch al verzwaard wordt door het angstvallig compleet houden
van het bureaupersoneel, waardoor het incompleet der troepen
officieren nog verergerd wordt.
Blijkens de nota van antwoord blijft de aandacht van den
Legerbevelhebber gevestigd op het compleet houden van de
kantoorofficieren ten nadeele van de troepenofficieren. Ook
in het verband met het voorgaande, Mijnheer de Voozitter, hoop
ik, dat als gevolg daarvan, de troependienst quantitatief de
plaats krijgt, die hij verdient.
Nu is er nog eene andere quaestie, Mijnheer de Voorzitter,
die zeer nauw samenhangt met de bruikbaarheid van het leger,
d.i. met het rendement van de aan het leger bestede belasting
penningen, en dat is de bevordering Hierbij schiet mij te
binnen het volgende voorval uit mijne vroegste luitenantsjaren.-
Er zou bij een zeker korps in Nederland eene z.g. wetenschap
pelijke bijeenkomst plaats hebben, waarop een kapitein het
woord zou voeren over het nut van wetenschappelijke bijeen
komsten. Hij begon ongeveer aldus: Mijne Heeren. Wanneer
„ik zoo den kring rond zie en ik zie daar de luitenants zitten,
„dan zeg ik, Mijne Heeren, dat is de hoop des Vaderlands,
„daar moeten wij het eenmaal van hebben; zie ik vervolgens
„naar de kapiteins, dan zwijg ik liever, want zij zijn mijne
„ranggenooten. Maar wanneer ik verder rond zie, en ik zie daar de
.hoofdofficieren, ja, Mijne Heeren, dan slaat mij de schrik om
het hart en vraag ik mij af, lieve Hemel, „moeten wij ook zoo
worden U kunt begijpen, Mijnheer de Voorzitter, dat het daar
mede voorloopig uit was en wat er volgde. Maar de weinig
vleiende qualificatie van de hoofdofficieren, opgesloten in de
laatste der door mij aang ehaalde woorden, was werkelijk niet
onverdiend; de toenmalige hoofdofficieren ik bedoel die van
het Nederlandsche Leger waren inderdaad veel te oud
Nu wil ik uitdrukkelijk er op wijzen, dat het niet mijne be
doeling is om een blaam werpen op de hoofdofficieren
trouwens, ik behoor er zelf toe die op betrekkelijk laten
leeftijd zijn benoemd. Daar kunnen zij zelf niets aan doen.
Ik heb niet anders dan eerbied voorde wijze, waarop die heeren
toch hun plicht doen en niet verzuimen van de zaak te maken,
wat er van te maken is.
Mijnheer de Voorzitter! Een jong officierskorps is volstrekt
noodzakelijk voor de bruikbaarheid van het leger Hoe jonger,
631