staat vermeld. Zoo heb ik gevonden deze geruststelling: Met vertrouwen kan worden gezegd, dat, wanneer het leger onver hoopt mocht worden geroepen, om deze gewesten tegen vreemd geweld te verdedigen het zijne gedurende lange jaren gehand haafde traditie niet zal verloochenen, zijn taak met eere zal weten te volbrengen. Mijnheer de Voorzitter! Dit gezegde zegt niets, is ook niet in staat om het publiek vertrouwen in het leger in te boezemen. Want als er iets is, dat het publiek met zekerheid weet, dan is het stellig dit, dat het leger ondanks traditie niet in staat zal zijn om vreemd geweld in deze landen te keeren. Het leger heeft aan alles gebrek, aan manschappen, aan kader, ja zelfs aan officieren. Doch dit wordt zorgvuldig in het ant woord verzwegen. En dan heb ik nog niet eens gezegd, dat er ook materieel- gebrek bestaat, vooral in dezen zin, dat er geen voldoende reserve materieel beschikbaar is, terwijl aanmaak hier te lande nog niet mogelijk is. Wat helpt het hoog houden van traditie zonder materieel en personeel? En dan de geest, die er in het leger heerscht. De slechte geest wordt ook maar kalmweg ontkend. En mocht er een dergelijke geest bestaan, dan is, zoo meent het Legerbestuur, die slechte geest ingevaren slechts bij een kleine minderheid van de Europeesche soldaten. Neen, dat is niet waar. De slechte geest heerscht niet alleen bij de minderen, maar ook bij het kader. Nogmaals ik wilde wel, dat alles wat in het antwoord der Regeering staat, waar was. Een ieder is er van overtuigd en de pers zegt het trouwens ook, misschien wel wat overdreven: De goede geest, die in het leger aanwezig had moeten zijn, ontloopt lachende het legerbestuur en zegt: Had je me maar. Deze ontkenning is een echte struisvogelpolitiek. Had het liever ronduit gezegd: Ja, het is waar. De toestanden in het leger zijn slecht. Wij zullen trachten die toestanden te verbeteren. Dan valt er nog over te praten. In plaats daarvan wordt geageerd tegen mindere militairen, die door organisatie trachten zich een beter menschwaardig bestaan te veroveren, waar hem dat bestaan onthouden is. Organiseeren, goed, maar onder toezicht van een officier, die onmiddelijk de krijgstucht hanteert, zoodra critiek uitgeoefend wordt over de slechte legertoestanden. Zelfs in de legervereeniging, een burgerlijke organisatie, mag de militair niets anders doen dan loven en prijzen. Zoodra het 635

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 79