2. Het steeds en te allen tijde drukken van de vrije mee ning van den minderen militair. Het nauwlettend toezien op de handelingen en de woorden van vereenigingsmannen, die in al hun handelingen en al hun woorden steeds gedachtig moeten zijn, dat zij als minder militair niet het recht bezitten open en rond voor hun nooden uit te komen en zich te beklagen over willekeurige handelingen van chefs, waarvan zij de dupe ge worden zijn, waardoor zij dus steeds „slachtoffer" moeten zijn van allerlei ongerechtigdheden. 3. De rechten van den minderen militair als staatsburger worden totaal genegeerd Niemand merkt op, dat er ook in de tangsi nog menschen zijn, die in de meening verkeeren, dat zij als onderdaan van den Staat nota bene nog wel als eerste verdedigers van dien Staat ook aanspraak hebben op de rechten als onderdaan. 4. Het totaal gebrek der officieren voor de belangen van de minderen. Dit is niet eene bloote opmerking, doch iets wat door de woorden van de autoriteiten zelf kan worden bewezen. Op den 5den Januari ji. werd door den commandant in de le Militaire Afdeeling op Java een schrijven gericht aan alle korps- en plaatselijke commandanten in zijn afdeeling, in welk schrijven Z H.E.G. mededeeling deed, da^ het hem was opge vallen, dat de" belangstelling der troepenofficieren bij de gehou den garnizoenswedstrijden in gymnastiek, schermen, enz., veel te wenschen overliet. Het behoeft geen betoog, zoo gaf deze officier in genoemd schrijven te kennen, dat ook hierbij de officieren de minderen moeten voorgaan. En het was zijn uit drukkelijke wensch, dat in den vervolge bij dergelijke gelegen heden de officieren in de eerste plaats door hunne aanwezig heid hunne volle belangstelling zouden toonen Twee dagen geleden nog werd in de krant gepubliceerd een geheim schrij ven met dezelfde strekking. Hetgeen hier wordt aangehaald, teekent den tegenwoordigen toestand in het Leger. Want afdeelingschefs zullen toch zeer zeker niet tot de rondzending van een dergelijk epistel over gaan, indien zij daarvan tevoren reeds niet sedert lang de noodzakelijkheid hebben overwogen. En indien dan na zoo lange overweging werkelijk de noodzakelijkheid gebleken is, dan mag uit die brieven geconcludeerd worden, dat de belang stelling van den officier voor den mindere, waar deze op het gebied van dienstaangelegenheden en vakaangelegenheden reeds zóó uiterst miniem is, voor de positie en de particuliere aan gelegenheden van dienzelfden mindere totaal niet bestaat. 5. Een nieuw en meer modern middel tot verslechtering van den geest is de onlangs tot tweemaal toe gedane bekend- 637

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 81