making van de verbeteringen, welke thans zouden worden
voorgesteld, doch dit stond tevens in de desbetreffende
missives vermeld dat de beslissing op die voorstellen eerst
in den aanvang van 1919 zou kunnen worden tegemoetgezien.
Men tracht de mannekes dus zoet te houden met dingen,
waarvan nog geen enkele zekerheid bestaat, dat zij ook wer
kelijk tot stand zullen komen. Bovendien wordt daardoor bij
hen de meening gevestigd, dat dus vóór 1919 men op geen
enkele ingrijpende verbetering meer hopen kan en mag.
Het loont wellicht de moeite er even op te wijzen, dat toen
de jongste verbeteringen van de officiers-positie werden bekend
gemaakt, tevens de korpsen werden verrast met een schrijven van
het Departement van Oorlog, waarin werd medegedeeld, dat de
uitbetaling met voortvarendheid moest plaats hebben. Toen werd
dus wel ingegrepen, en trachtte men van hoogerhand alle admi
nistratieve bezwaren tegen eene spoedige uitbetaling te voorkomen.
Was dit het geval, omdat het de positie der officieren betrof En
waarom kan het Departement van Oorlog te Bandoeng thans niet
eenzelfde maatregel treffen, ten aanzien van den mindere.
Thans nog even het militaire recht. Dat hieraan wat hapert,
is een niet te ontkennen feit. Ik ben op het gebied van rechts
zaken niet geheel op de hoogte. Maar op een ding wil ik toch
wijzen. Het is ergerlijk om te weten, dat een militair moet
zitten, als hij in hooger beroep gaat, en zoolang moet blijven
zitten, totdat zijn zaak in hoogste instantie is berecht. Wie kent
te dezen aanzien niet het geval van den ten slotte onschuldig
bevonden officier, die ongeveer 2 jaren heeft moeten zitten.
Hoe het gaat bij de minderen, behoeft wel geen betoog. Van
recht kan dan ook geen sprake zijn.
In het antwoord der Regeering is als niet geheel juist voor
gesteld de aanmerking, in de afdeelingen gemaakt, ten aanzien
van de straffen welke te Ngawi en Tjimahi worden toegepast.
Ik weet niet, of het geoorloofd is in tegenwoordigheid van
den Legercommandant het Vrije Woord te lezen, maar ik zou
gaarne onder de aandacht van Zijne Excellentie willen brengen
twee artikelen in dat blad, No. 10 van de derde jaargang, getiteld
„Menschenvernietiging in vredestijd" en „De hel van Java".
Een lezing van deze artikelen is welicht noodig om ten deze
de noodig verbeteringen aangebracht te krijgen.
En nu de vrije meeningsuiting Ten dien aanzien zegt het
RegeeringsantwoordHet maken in de kazerne van propagan
da voor revolutionnaire beginselen wordt tegengegaan. Hoever
hiermede moet worden gegaan, behoort aan het beleid van den
verantwoordelijken beyelhebber te worden overgelaten. Ditzelfde
geldt ten aanzien van de toetreding van militairen tot bonden.
638