vonden kunnen worden, zoodat men er toe zou moeten komen
een deel van die menschen tegen hun zin naar Indië te zenden.
Het verblijf in Indië van die miliciens zou van eenigen duur
moeten zijn. Zij moeten hier een acclimatisatieproces doormaken,
gedurende welk tijdperk zij voor den oorlogsdienst minder
geschikt zouden zijn. Blijven zij hier kort, dan zouden zij juist
tegen den tijd, dat zij voor den Indischen dienst geschikt
worden, weer terug moeten keeren.
Voorts moet niet uit het oog worden verloren, dat menschen,
die slechts voor korten tijd hier verblijf houden, velen boven
dien nog tegen hun zin, zich minder eigenen en in het algemeen
ook minder lust zullen gevoelen zich naar eisch voor te bereiden
voor de taak van een specifiek Indisch leger. Een legering
h.t 1. van 20 tot 25.000 miliciens met een diensttijd van 2 a 3
jaar zou een jaarlijksche overvoer van Europa naar hier en
terug van 10 a 15.000 menschen vorderen. Ik behoef er niet
op te wijzen, welke groote uitgaven dat met zich zou brengen.
Het voordeel, dat men van den maatregel verwacht, zou n.h.v. niet
opwegen tegen de groote bezwaren, die er aan verbonden zijn.
Verder is door den heer Van der Jagt de wenschelijkheid
betoogd van de oprichting van fabrieken en andere inrichtingen,
waarin de behoeften van het leger zouden kunnen worden
vervaardigd en waardoor dit voor zijne voorzieningen onaf
hankelijk zou worden van het buitenland. Blijkens de instelling
van eene munitiecommissie in 1916 heeft dit denkbeeld de
volle aandacht van de Regeering. Echter'is de oprichting van
dergelijke inrichtingen ten behoeve van de bewapening enz.
alleen mogebjk door zeer groote subsidiën toe te kennen. Eerst
wanneer men een groot afzetgebied heeft en bij de levering
niet beperkt is tot de behoeften van het eigen leger, dat in
ons geval slechts een kleine afnemer zou zijn, kunnen wapen
fabrieken een loonend bedrijf vormen. Daar het niet mogelijk
zal zijn van hier uit te concurreeren met de in Europa en
elders bestaande inrichtingen ,van dien aard, zullen fabrieken
als hierbedoeld voor hare instandhouding groote offers van den
staat vorderen. Om het leger in oorlogstijd onafhankelijk te
maken van het buitenland, moeten wij bovendien niet alleen
wapen- en munitiefabrieken hebben, maar ook fabrieken voor
den aanmaak van kleeding- en uitrustingstukken, kortom van
alle andere legerbehoeften, waaronder ook vliegtuigen zijn te
rekenen.
Al die inrichtingen zijn van weinig nut, indien in het land
zelf de verschillende benoodigde grondstoffen niet worden aan
getroffen, of daarover in oorlogstijd niet ten volle kan worden
beschikt. Is hieromtrent zekerheid verkregen ik wijs er op,
653