voorstellen niet gedaan werden met eenige andere bedoeling dan om het lot te verbeteren van den minderen militairen en dat oogmerk wordt toch zeker wel bereikt. In dat verslag is er de aandacht op gevestigd, dat de in diening van die voorstellen voorgenomen werd, voordat eenige uiting van de thans in meerdere of mindere mate bestaande ontevredenheid in het leger aan den dag was gekomen, in verband waarmede zij geenszins de strekking hebben gehad om tegemoet te komen aan gebleken grieven. Voorts heeft die spreker de aandacht gevraagd voor een n z.o. bestaande tegenstelling tusschen de bureau- en de troepenofficieren en heeft hij daar eenige beschouwingen aan vastgeknoopt, welke ik niet geheel kan onderschrijven lk ga van het beginsel uit, dat alle diensten in het leger, even goed als bij elk ander Departement, even nuttig zijn en dat de waardeering er van geheel afhankelijk moet worden gesteld van de wijze, waarop de personen, die voor de ver schillende betrekkingen zijn aangewezen, de hen opgedragen taak vervullen. Eenige reden tot het zich verheffen op de door hen bekleede functie bestaat voor de bureau-officieren niet, evenmin als er aanleiding bestaat voor de troepen-officieren om naijverig te zijn op hunne op de bureaux te werk gestelde kameraden. Be\oorrechting van een dezer categorieën boven de andere is van mij niet te verwachten en bijgevolg ook niet, dat een voorstel om bureau-officieren in het algemeen finantieel te bevoordeelen boven de troepen-officieren, bij mij kans op in williging zou hebben. Voor zoover mij bekend, is van een dergelijk voorstel ook geen sprake geweest. Ten slotte heeft de heer Pabst gesproken over de bevordering in het leger, in het bijzonder die van de officieren. !k ben het volkomen met den speker eens, dat de verjonging van het officierscorps een zeer belangrijke zaak is, vooral voor een leger in de tropen, maar daar zit meer aan vast, dan uit hetgeen ter zake door den heer Pabst is aangevoerd, kan blijken De groote moeilijkheid in de regeling van de bevordering van de officieren is, afgescheiden van de tegenwoordige om standigheden, waarover ik niet zal uitweiden, voor een deel het gevolg daarvan, dat tegenwoordig verreweg de groote meer derheid van de officieren dezelfde opleiding geniet en daaraan rechten ontleent, wat betreft het bereiken van de hoogere en de hoogste rangen in het leger, daarentegen het bestaand bevor deringsstelsel bevordering bij keuze slechts bij uitzondering mogelijk maakt, behoudens bij de bevordering van Kolonels en Generaals. 655

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 99