Een jndische vestingmet Indië krijgt mischien iets, wat men vlootwet zou kunnen noemen. Ongetwijfeld zal die wet ook een oplossing geven van het vraagstuk der vlootbasis. Over een toekomstige vestingwet heb ik nog niet hooren spreken en toch geloof ik, dat een reglementeering van ons ves tingstelsel niet als een overbodige luxe mag worden beschouwd. Sedert bijna een kwart eeuw zit het B. V.-spook ons op de hielen. Vele legercommandanten zijn in dat tijdperk gekomen en ook weer heengegaan. Ieder brapht zijn eigen inzichten en soms ook stokpaardjes mede en trachtte die in de luttele jaren, welke daarvoor beschikbaar kunnen worden gesteld, in praktijk te brengen. Waar bleef de lijn, de groote, leidende gedachte? Dan nog de vijfjaarlijksche wisselingen te Buitenzorg en met eiken nieuwen minister aan het Plein een andere koers. Waarheen? Men wist het, geloof ik, zelf niet. Men benoemde commissiën en gaf opdrachten. Bundels papier werden volgeschreven. Vele zich daarbij voordoende geschilpunten hebben menschenlevens vergald en wat is er eigenlijk uit voortgegroeid? Och, dat was toch immers ook maar bijzaak. Als een minister door een kamerlid werd lastig gevallen en dit gebeurde, omdat het Indische belangen gold, hoogst zelden kon hij met zelfvoldanen glimlach en gewapend met de papieren aantoonen, dat men aan het Plein vigilant was, dat het vraagstuk van de verdediging van Indië ten allen tijde de volle aandacht van den minister had. Wie denkt tegenwoordig nog aan het rapport van de breed opgezette, juist niet bijzonder goedkoope defensiecommissie. Heeft men dat rapport eigenlijk wel ooit au 'sérieux genomen? 602

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 46