scheidsrechtelijke uitspraak, werd den 4en Maart door den
Japanschen premier Okuma verklaard, dat de Japansche eischen
aan China in overeenstemming waren met het Britsch-Japansche
verdrag en met andere verdragen, en werd dan ook aan China
inwilliging der gestelde eischen gevraagd vóór 30 Maart d.a.v.
Op de bijeenkomst van Japansche en Chineesche gevolmach
tigden werd omtrent de eischen van de Ve groep geen over
eenstemming verkregen.
Deze eischen zijn dan ook niet alleen een inbreuk op de
Chineesche Souvereiniteit, doch zijn ook in strijd met de
overeenkomsten met Engeland en de Vereenigde Staten. Den
9den April werd dan ook door de Amerikaansche Regeering
eene nota aan China gezonden, meldende, dat zij in geen
enkel opzicht van de aangegane verdragen zou afwijken.
Dat men in Japan ook voelde, dat de belangen van Engeland
aangetast werden, blijkt uit een artikel in het Japansche blad
„Yamato Shimbun", waarin de schrijver de volgende voor
waarden stelt voor het voortduren van het Engelsch-Japansche
verdrag
1. Engeland moet de Japansche hegemonie in China erkennen
en zijne aanspraken op het Yang-tse-da! als invloedsfeer op
geven.
2. Engeland moet uitbreiding van het Japansche handelsver
keer in Engelsch-Indië en in de Stille Zuidzee met de meeste
tegemoelkoming en op denzelfden voet als den Engelschen
handel bejegenen.
3. In Australië, Canada, Zuid-Afrika, Engelsch-lndië en andere
Engelsche koloniën moeten de Japanners dezelfde rechten heb
ben als de Engelschen.
4. Artikel 4 van het Bondgenootschappelijke verdrag moet
vervallen, opdat dit beter aan het doel beantwoordt.
(Verplichting van den eenen bondgenoot jegens den anderen
ingeval van het bestaan van een arbitrage verdrag met een
derde mogendheid, m.a.w. Japan moet ingeval van een con
flict met de Vereenigde Staten een beroep op der, onvoor-
waardelijken steun van Engeland kunnen doen.)
1) Zie hiervoor blz. 680.
684