Rtigweren geven wel meer dekking tegen worpvuur, maar
eischen veel tijd. De toepassing ervan maakt de loopgraaf voor
den vijand bruikbaar; of dit van belang is, hangt natuurlijk
van den tactischen toestand af; het is n.m.m. een groot voor
deel van een loopgraaf in ophooging, dat zij dit niet is, het
buitentalud is ook daarom zoo flauw mogelijk te nemen.
T. T. wenken vermeldt: „bij voldoenden tijd een zandlichaam
opwerpen en daarin een loopgraaf maken als in hoog terrein";
m.i. is het beter in plaats van een rugweer, vele scherfvrije
schuilplaatsen te maken (zie hoofdstuk schuilplaatsen). Voor het
droog houden van het maaiveld achter de borstwering is een
greppel te graven ±1 M. achter de teen van het talud en
dwarsgreppels om de 2 a 3 M., het terrein niet hellend bij
graven, maar de begroeiing van het maaiveld behouden.
Fig. 13 geeft een gewenscht profiel voor een loopgraaf ge
heel in ophooging.
2. Borstweringen liever loopgraven geheel in ingraving.
De taluds zijn zoo steil mogelijk af te steken, nl. onder 4/1
a 8/1. T. T. wenken wil het achtertalud niet steil hebben,
omdat anders de loopgraaf spoedig door artillerievuur dicht-
geworpen wordt (Gen. Von Arnim vermeldt dit ook als erva
ring op het westfront).
Men heeft hier te doen met twee tegenstrijdige eischen: de
dekking tegen worpvuur eischt nl., een zoo smal mogelijke"
loopgraaf; m.i. moet het vermelde nadeel aanvaard worden en
het achtertalud steil zijn, Revuë Militaire Suisse, Dec. 1915,
„Tranchées, obstacles et leurs défenseurs"bodembreedte 0,50,
banket 0,25 en diepte 2 M., steile taluds.
Revue Militaire Suisse, Juli 1916: diepte minstens 2 M..
bodembreedte 0,40, banket hoogstens 0,25 M., steile taluds,
schietgaten op het maaiveld.
Wetensch. Bladen, Maart 1917: De loopgraven zijn zoo smal
en steil mogelijk.
Mil. Spectator, April 1915 (Kap. v. Munnekrede): De loop
graven zijn diep en smal.
Zie Fig. 14 en 18.
Dit profiel wijkt af van de fig. 63 tot en met 65, V. V.
Snijders; het houdt meer rekening met dekking tegen worpvuur,
710