bezingen oüer Ueldnersferkingshunsi. (met Fig. 7 t/m. 25) (Vervolg). C. Beschouwing van de verschillende elementen eener verdedigende stelling. Opruimingen en maskeeringen. Snijders spreekt van afstanden van 6 a 800 M. vóór de linie, waarbinnen alle terreinbedekkingen zooveel mogelijk op te ruimen; en van een tweede strook tot 2500 M., waarbinnen opruimingen ten behoeve van het artillerievuur voorral op wegen, accessen, defilé's, terreinhindernissen en gunstige artillerieop stellingen. Dit eischt zeer veel werk. In de Nieuwe Hollandsche Waterlinie was gerekend op op ruimingen tot 1000 M., het terrein verdeeld in strooken tot 300, 600 en 1000 M. en deze weer onderverdeeld, hierin ligt al opgesloten de twijfel, of men gereed zou komen. Behalve veel tijd zijn veel gereedschap, burgerarbeiders en vervoermid delen noodig, bovendien scherpe controle en toezicht. De verboden kringen om forten zijn van geen waarde, indien de tusschenliniën ook geen vrij schootsveld hebben, beter is het de bepalingen t.o. van deze kringen uit te breiden tot verboden strooken vóór de linie (in de Preanger stellingen is het thans nog tijd, maar binnen kort te Iaat; aanplant van rubbertuinen e.d.). Het moeilijkste is echter het brengen van de opruimingsma terialen achter de linie, waar de wegen toch al overbelast zijn. In onze terreinen zal nooit sprake kunnen zijn van dergelijke opruimingen bij gebrek aan de noodige hulpmiddelen. Blijkens ervaringen uit den tegenwoordigen oorlog kunnen echter de eischen hieromtrent gelukkig lager gesteld worden. Hoe intenser het afstootend vuur en hoe meer hindernissen, hoe dichterbij men de aanvaller kan laten komen. 704

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 36