eerste gewone zitting een eersten en tweeden plaatsvervangen- den voorzitter benoemt, welk voorschrift duidelijk wijst op de bedoeling van den wetgever, dat de eerste gewone zitting van den Raad niet door een buitengewone zou worden voorafgegaan. Ter verdediging van zijn meening, dat de Volksraad er tijdens het totstandkomen der ordonantie wel was, voerde de heer Labberton daarna nog aan, dat de raadpleegbare Raad er eigenlijk al was op 23 Februari 1918, daar de heeren toen reeds benoemd waren, ofschoon de laatste aanvaarding der benoemingen eerst 6 April binnenkwam, dat er wel een bui tengewone vergadering had kunnen plaats hebben, om ten slotte het debat over de wettigheid te staken met de klacht, dat, indien waar zou zijn, wat de Heer Schumann had aange voerd, dat het Kon. Besl. de dienstplichtlasten oplegde en niet de ordonnantie, de heele waarborg van art. 131 R.R. illusoir zou worden (een klacht, die mij niet ongegrond voorkomt, al mag men aannemen, dat in de praktijk de Regeering zich er wel voor hoeden zal bij een gewichtige zaak, als invoering van dienstplicht, nu zij daartoe de gelegenheid heeft, den Volksraad voorbij te gaan). „Het is de Rechter", riep de heer Labberton uit, „die zal hebben te beslissen", welnu, mocht onverhoopt een dienst plichtige zich aan dienstweigering schuldig maken, dan kan met het meeste vertrouwen 's Rechters uitspraak tegemoet worden gezien, behalve dan door den betrokken dienstweigeraar. Mr. J. Meihuizen. 764

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 10