schat is geworden. Steeds werd n.l. aangenomen ook de Staats
commissie van 1912 deed dit dat die sterkte aan Infanterie
(geweren) ongeveer 25.000 man zou kunnen zijn
Het is noodig de gestelde conclucie nader toe te lichten, om
geen onjuisten indruk te vestigen. Dit blijkt al reeds uit het vol
gende overeenkomstig den S. redeneerende zou Groot-Brittanië,
dat in 1914 een handelsvloot bezat, meer dan 12 maal zoo
sterk als de Japansche thans, bij het uitbreken van den oorlog
in staat moeten zijn geweest minstens 36 divisiën tegelijk over te
voeren; gelet op den duur van overvaart van slechts eenige uren,
zou dit aantal zelf nog grooter hebben kunnen zijn. Toch bleek
het noodig, niettegenstaande een zoo snel mogelijk ter hulpe van
België en Frankrijk zenden van het geheele slechts 6H divisie
sterke expeditionnaire leger dringend noodig was, de schepen
meer dan eens te laten overvaren. Het gevolg hiervan was, dat
in den slag bij Charleroi op 23 en 24 Aug., dus 19 en 20
dagen na de oorlogsverklaring, slechts 4 Engelsche divisiën
aanwezig konden zijn en dat na den terugtocht eerst op
16 Sept. de laatste divisie bij het leger kon aansluiten. Eerst
veel later, toen maatregelen konden zijn genomen om in de
nadeelige gevolgen daarvan te voorzien, kon Engeland een
belangrijk grootere scheepsruimte voor transport beschikbaar
stellen, maar toch nimmer een zoo groot deel van hare handels
vloot als Japan in 1904.
Alvorens na te gaan, welk deel toenmaals door Japan in
gebruik is genomen en waarom dit toen mogelijk was, zij eerst
de aandacht gevestigd op de volgende ernstige bedenkingen,
welke zijn te maken op de door S. gestelde conclusie.
Blijkbaar neemt S aan, dat de Japansche handelsvloot door
het van stapel loopen van 400.000 ton in 1917 en van 398.300
ton in 1918, zijnde tezamen 50% van de aanwezige tonnenmaat
op 31 Mei 1917, in 1919 ook 50°/o in sterkte zal zijn toege
nomen. Hij verliest echter daarbij uit het oog, dat door den
Rapport der Staatscommissie van de verdediging van Nederlandsch-
Indië blz. 19.
779