Waar die soort van moed ontbreekt, behoort een hoog gestemd gevoel van „plicht" te worden aangekweekt, die den soldaat leert: op zijn tijd te strijden en te dulden, omdat het „moet". Men heeft echter met karakters van verschillend gehalte te doen, waarvan velen een steun behoeven. Als steun om den soldaat het vervullen van die plicht niet alleen mogelijk te maken, maar ook de daaraan verbonden ge varen niet te tellen, voor hem kleiner te doen worden of schijnen, wordt hij niet alleen volgens een bepaald stelsel geoefend (het bewustzijn van te bezittenkracht, behendigheid en kunde geeft ons het zelfvertrouwen, dat vaak zelf voor moed wordt aangezien), met het gevaar ietwat vertrouwd gemaakt en getraind om ontberin gen en vermoeienissen te doorstaan, doch hem wordt ook geleerd in geestdrift te kunnen geraken voor ridderlijke en mannelijke daden, trouw te voelen voor het vaandel en voorts zich te onder werpen aan de krijgstucht en de leer der ondergeschiktheid. Wat is krijgstucht? Wat is ondergeschiktheid? Respectievelijk §1 en art. 1 van het „Reglement van krijgs tucht of discipline voor het krijgsvolk te lande der Vereenigde Nederlanden" geven het antwoord op die beide vragen. 1 zegt (ik citeer) „De krijgstucht bestaat in de hoogst mogelijke orde, in de allerspoedigste uitvoering der gegeven bevelen, zonderde minste tegenspraak en in de onvermijdelijke bestraffing der geringste na latigheden of misslagen, zooals ook der personen, welke dezelven bedreven hebben, öf hunne plicht in het nakomen der voorge schreven orders verzuimen; terwijl eene volstrekte lijdelijke gehoorzaamheid van den minderen aan den meerderen er de grondslag van is." art. 1 zegt (ik citeer) „De ondergeschiktheid is de ziel van den militairen dienst, derhalven in elk militair, van wat rang of staat hij zij, gehouden zijn meerderen in rang en in geval van gelijken rang, zijnen meerderen in dienstjaren, alle eerbied en gehoorzaamheid te bewijzen." Ieder die gezond verstand heeft, niet door ziekelijke af wijkingen is bevooroordeeld en wel eens in oogenblikken van gevaar heeft verkeerd, moet, wil hij niet oneerlijk zijn, erkennen, dat in zulke oogenblikken snel handelen, zonder gedélibereer, even noodzakelijk is als één leiding. Nooit 2 koet siers op één bok! Hoe zeer wij ook alle wreedheid en bloedvergieten veraf schuwen, zoolang nog steeds oorlogen zijn te verwachten en wij dus een krijgsmacht moeten hebben, zoolang de mensch gemiddeld nog niet is van zulk een gehalte, dat hij, zonder 805 I. M. T. 40 1918.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 57