eenigen dwang, steeds zijn plicht zal doen, zoolang moeten wij ook erkennen, dat voor een krijgsmacht, naast oefening, training enz enz. onmisbaar zijn: krijgstucht en ondergeschiktheid. En ieder, die logisch denkt en waar wil zijn, moet niet alleen erkennen, dat krijgstucht en ondergeschiktheid slechts noodig tfen le^er de vloot> doch overal, op school, kantoor in het^ huisgezin, enz. enz., aangezien toch niemand het nut van „ordeen „eerbied aan ouderen en leiders" zal durven ont kennen? Overal is discipline, is ondergeschiktheid noodzakelijk, wil het groote raderwerk, dat men „de maatschappij" noemt ongestoord draaien tot genot van ieder behoorlijk lid van die maatschappij. kriJ'gstucht> die gehoorzaamheid, waarvan de noodza kelijkheid door ieder weldenkend mensch moet worden erkend, met alleen voor een krijgsmacht, maar voor elk onderdeel in de maatschappij, waarom is die bij ons volk zoo weinig bemind? Omdat ons volk zoo vrijheidlievend is? Ach! vrijheid kan toch alleen bestaan in een goed geordende maatschappij, nietwaar? Neen, de reden is, omdat helaas, vele meerderen en minderen niet doordrongen zijn van hetgeen omtrent de krijgs tucht en ondergeschiktheid vermeld staat in het eerste hoofd stuk van het Ned. Reglement op den Inwendigen dienst, vooral in artikel 1, hetwelk luidt (ik citeer;: „Hare Majesteit de Koningin begeert dat bij alle korpsen eene trapsgewijze ondergeschiktheid worde onderhouden, welke zonder iets van hare kracht te verliezen, zacht en vaderlijk zij' en, op rechtvaardigheid en standvastigheid gegrond, alle onder drukking uitsluit, terwijl zij de ondergeschikten tot het waarnemen hunner plichten aanhoudt. De Koningin wil, dat de militairen met zachtheidt en mensch- lievendheid worden behandeld dat hun nimmer onrecht worde aangedaan, dat zij in hunne meerderen, in alle opzichten, wel willende voorgangers vinden; dat de straffen, welke sommige hunner mochten verdienen, overeenkomstig de wet worden toege past, en dat de officieren hen leiden, besturen en beschermen met die zorg en belangstelling, welke zij verschuldigd zijn aan mannen, van wier dapperheid en gehoorzaamheid zij een ge deelte van hunnen roem te verwachten hebben. Door alle meer deren moet te juister plaats en tijd, alles in het werk worden gesteld, wat kan bijdragen, tot de zedelijke vorming van de on- hunne bevelen gestelde militairen. Vóóral voor de jeugdige miliciens, die tot de vervulling van hunnen dienstplicht in het Leger worden geroepen, en daarbij tijdelijk aan het toezicht van hunne ouders of betrekkingen worden onttrokken, behooren zij 111 den waren zin des woords ook opvoeders te zijn, die 806

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 58