schieten in verschillende richtingen. In den regel zitten ze niet met z'n velen bij elkaar, want ze begrijpen heel goed, dat wij dan meer kans hebben er één van hen neer te leggen. En dan zijn ze ook volgens Alfoersche adat overwonnen, welke adat misschien voortspruit uit den iaften aard van den Alfoer; zoo lang hem niets overkomt, dan heeft .hij op z'n echt Hollandsch „léf", maar, o wee, als er een komt te sneven, dan is alle „léf" weg. Vandaar, dat het hier al is voorgekomen, dat een geheel op stap zijnde kampong (de kerels hadden hun eigen kampong in de asch gelegd, m a. w. „we komen niet meer terug"), dat die kampong, toen het ons was gelukt er één man van neer te leggen, zich na een paar dagen in haar geheel, op één man na! kwam melden. Het is echter een heele toer om een kerel te zien te krijgen, laat staan hem te raken, want voordat je't eigenlijk goed weet, is de held weg. In 't begin van de actie liet hij dan heel dik wijls een doode of gewonde bij de kompania achter. Wel probeerden we dat schieten te voorkomen door de spits telkens met een versnelden pas, indien mogelijk met den looppas, vooruit te zenden om de rest dan weer in te wachten, maar het hielp niet altijd afdoende. Het eenige voordeel daardoor ver kregen was, dat de Alfoeren waarschijnlijk uit zenuwachtigheid, als ze zoo'n afdeelinkje soldaten sneller, dan waarop ze hadden gerekend, zagen aankomen, het juiste moment om hun geweer af te schieten niet konden treffen, ofschoon echter toch nog wel eens lichtgewonden werden gekregen. Maar de beschietingen verminderden toch aanmerkelijk, omdat de H. H. Alfoeren, uit vrees niet tijdig genoeg te kunnen wegkomen, dikwij s maakten, dat ze wegkwamen, nog voordat ze hadden geschoten. Bij mij hebben ze nooit op eene met den looppas naderende spits geschoten. Wie weet, hoe vaak ze dat hebben willen doen. De kapitein had de fuseliers ('t waren een massa jonge Kromo'- tjes van pas 1 jaar dienst) al flink afgericht, want zoodra de spits beschoten werd, zaten de fuseliers al in de bush-bush. Maar een Alfoer is nog vlugger dan een soldaat en we kregen er nooit één. Ik stormde zelf altijd mee, trouwens, ik liep altijd bij de spits om de leiding bij het attakeeren te houden en bovendien om het idee van „voorbeeld", maar ik heb nooit een Alfoer ontdekt. Ik lag heel vaak na een vijftig, honderd M. op mijn neus. want storm maar eens door de rimboe heen zonder aan een slingerplant te blijven haken. Hoewel we dus de heeren niet te pakken kregen, bereikten we er mee, dat ze zich eerst flink bedachten, voor ze op öns schoten, en last not least door het vlotte optreden van de spits dachten ze er niet meer aan, om op vijf pas te paffen, maar werden de afstanden al 899

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 77