Uw aanbod om indien noodig me te helpen, als er weer zoo iets dergelijks is, neem ik graag aan. 't Is prettig op den vasten wal van Java iemand te hebben, die je helpen kan. anders gevoel je zoo hulpeloos in de rimboe. Ver van de bewoonde wereld ben je altijd in angst en vrees, of de heeren leveranciers je wel goed of heelemaal niet zullen helpen. Vóór ik nog iets neerschrijf over onze tactiek tegen de hee ren Alfoeren, even zeggen, dat U gerust omtrent de strijd wijze tegen de Alfoeren wat mag inzenden in 't I. M. T. Als U de bron wilt vermelden, zegt U dan maar „van een officier van West-CeramIk zelf heb er ook over gedacht, om, wat het geval van dien Javaanschen en dien Timoreeschen fuselier betreft, iets in te zenden voor het 1 M. T. en wei contra Asymptoot maar nu U toch er mee begint, iaat ik het verder geheel aan U over. Ik heb het nagelaten, omdat de schrijverij contra Asymptoot zoo ang geleden was. Het doet me genoegen te hooren, dat U ook een tegenstan der bent van het z.g. „propbylactisch" schieten en zeker o.r. Ie zulks een reuzenopstopper geeft aan het moreel van den troep, 2e de munitieverspil ing, terwijde vijanden ons uitlachen, want die zorgen onmiddei ijk hun koppen in het ravijn op te bergen. In het viakke terrein willen ze het hier niet wagen ons te beschieten. Bovendien is het een yan onze schietregels: „alleen vuren, als er een doe zichtbaar is." Bij den opmarsch van de Zuidkust dwars door naar de Noordkust zijn de meeste dooden en gewonden gevallen bij de achter- en linkerdoor- zoekingspatrouilles. De Alfoeren hadden drommels goed in de gaten, hoe ver ze van den marschweg moesten gaan zitten om niet tusschen de spits en die patrouilles bekneld te geraken. Den laatsten dag van dezen tocht werd echter niets anders gedaan, dan sprongsgewijze met de spits in den looppas vooruit te gaan, prophyiactisch attakeeren dus, met het succes, dat overal links en rechts van den marschweg verlaten hinder- laagjes werden gevonden. Sinds dien dag pasten wij deze tactiek toe, en werden we toch een enkele maal beschoten, dan werd er van onze zijde geen schot gedaan, doch de spits, zoo noodig meer, verdween onmiddellijk in de richting van het schot in de rimboe op hoop van zegen. In den regel was evenwel van een Aifoer geen spoor meer te vinden. We hadden echter het succes, dat ze niet meer op 3 a 5 M. van den weg in hinder aag durfden te gaan liggen, maar nu op af standen van 20 M. of meer; trouwens, dat vertelde ik al in een vorigen brief. k ben 't er wel mee eens, dat, als er Alfoeren te zien zijn. om dan van ons geweer te profiteeren, want met eenige kogels 902

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 80