reeds een „gedegen" rapport in te dienen. Wel gaf het nieuwe voorschrift aanleiding tot verschillende opmerkingen, die toch m.i. voor de samenstellers van eenig belang zijn en daarom hieronder volgen. In de allereerste plaats zij op 72 gewezen. Daar leest men: „Schutters, die van geweerbewapening over gaan tot karabijn en omgekeerd, vervolgen de oefeningen der klasse, waarin zij waren." Dat is, naar ik vermeen, de eenige zinsnede, welke aan deze toch niet zoo heel eenvoudige verwapening wordt gewijd. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat alle ganizoensbataljons op de buitenbezittingen met karabijn zijn gewapend, dan zullen dus ook alle militairen, welke van Java naar de buitengewesten worden overgeplaatst in den vervolge een karabijn instede van een geweer moeten behandelen, m. a. w. dan blijkt wel, dal die verwapening zich niet tot enkelen bepaalt. Nu is het schieten met een karabijn en dit is de meening van vrijwel alle schutters moeilijker dan het schieten met een geweer. De troep wijt dit in hoofdzaak aan de mindere lengte van het wa pen, waardoor het „minder vast" in de hand ligt en aan den veel heviger terugslag. Juist daarom is het m. i. niet juist om den inland- schen soldaat, bij het overgaan tot karabijn-bewapening, zonder meer rustig te laten doorgaan met de oefeningen zijner vroegere klasse, want hij zal en dit geldt vooral voor de jongere sol daten bij die eerste oefeningen met de karabijn een paar stevige „opdoffers" in z'n schouder ontvangen en lichtelijk benauwd voor z'n wapen en z'n schot worden. En dat is het begin van de schietmisère. Stel nu, dat de man op Java tot en met A6 geschoten heeft, en dat hij aan 4 oefeningen voldaan heeft. Nu wordt hij overgeplaatst naar de buitenbezittingen en krijgt de karabijn in handen. A7 is natuurlijk hopeloos mis. Maar 70 schrijft voor: „eveneens zal als regel een schutter in den loop van het schietjaar slectits een maal schieten. De C.ct. kan echter om bijzondere redenen een oefening eenmaal doen herhalen". M. a. w. aan de hand van het voorschrift staan den C.ct. al zeer weinig middelen ten dienste om den man met zijn wapen vertrouwd te maken en zoodoende te voorkomen, dat de man als achterlijk schutter wordt voorgedragen zonder dit te verdienen. Cursiveering van mij. A. 967

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 49