Nu schrijft 54, 3e alinea, voor, dat op voorstel van den S.ct.
door den C (d) ct. kan worden bepaald, dat de achterlijken de
voorbereidende oefeningen uit het eerste onderdeel geheel of ge
deeltelijk zullen doorloopen, terwijl 61 aangeeft, dat door den
C. ct wordt bepaald, wanneer en op welke wijze het onderwijs
aan achterlijken moet worden gegeven. Is dit voldoende?. Natuur
lijk, een opnieuw en vooral goed doorloopen van de voorberei
dende oefeningen kan zijn nut hebben. Maar alleen in die voor
bereidende oefeningen schuilt de bacil der achterlijkheid niet. Dit
bleek mij bij een brigade met 5 achterlijke schutters. Ondanks
de meest zorgvuldige herhaling van de voorbereidende oefeningen
gedurende twee maanden, dagelijks een half uur lang, kon na die
twee maanden slechts één van de vijf tot gewoon schutter worden
bevorderd. De rest was slechts eenige greintjes minder achterlijk.
Ik geloof, dat de achterlijkheid voor een groot deel ontstaat,
doordat de man niet vertrouwd is geraakt met z'n wapen, vooral
bij het werkelijk schieten, en daarvoor ook geen gelegenheid heeft
gehad. Indien men daarom bepaalde, dat achterlijken naast de voor
bereidende oefeningen ook de schoolschietoefeningen van de recru-
ten moeten doorloopen (vooral 45 verdient bierbij de aandacht), zou
men vermoedelijk betere resultaten krijgen. Het geeft niets, of de
man in het zweet zijns aanschijns dagelijks de schitterendste resul
taten op touwtjes en kraaltjes boekt, indien hem, zoodra hij werke
lijk met scherp gaat schieten, schuwheid voor den terugstoot van zijn
wapen bevangt, tengevolge waarvan hij dan, dus in de practijk.
allerlei richtfouten pleegt, rukt enz. enz.
Natuurlijk, ook een voorname factor voor de achterlijken is, dat op
de buitengewesten, tengevolge van het patrouille-loopen niet regel
matig geschoten kan worden. En dikwijlsheelemaal niet
naar de schijf geschoten wordt. Nu is de toestand op vele buiten
gewesten echter wel zoodanig, dat op de meeste posten met een
beetje goeden wil en zelfs met eenige regelmaat kan worden ge
schoten. Brigades, die bij voorbeeld twee maanden op patrouille zijr
geweest, hebben meestal een schoone kans om tenminste een
maand thuis te blijven. En in die maand is er gelegenheid te over
om per week eenige dagen te schieten. En dat schieten zal den
troep, uit een practisch oogpunt beschouwd, heel wat meer ten
goede komen dan corveeën en theorieën om de menschen bezig te
houden. Het maakt zoo den indruk, alsof er op de buitengewesten
wel eens erg spoedig en gemakkelijk geconstateerd wordt: „deze
troepen behooren tot een garnizoen, waar geen gelegenheid bestaat
970