Maar bovendien eischt 3, dat officieren practisch moeten kun nen optreden als onderwijzer, baancommandant en vuurleider. En zoo terecht heet het in één der bovenbedoelde artikelen: „het is een eisch, dat de persoonlijke oefening van den man zoo hoog mo gelijk wordt opgevoerd, hetgeen alleen mogelijk is, als de officier door zijn persoonlijk voorbeeld als instructeur goed kan optreden". En ook kapitein Dudok van Heel wijst er op, dat bij het schieten met scherp van veel belang is, dat de officieren, die het schieton- derricht leiden, zelf goede schutters zijn. Een goed en vruchtbaar onderwijs kan alleen gegeven worden door een onderwijzer, die de leerstof geheel beheerscht en zelf de fouten van zijn leerlingen kan verbeteren. Het zou m.i. daarom wenschelijk zijn, dat in het S.V.l. voorge schreven werd, dat de officieren der infanterie alle schietoefeningen meeschieten, terwijl men van een officier beneden den rang van kapitein toch zeer zeker mag verlangen, dat hij als schutter aan de eischen voor klasse B voldoet. Een onderwijzer, die aan deze practische eischen niet kan voldoen, kan bezwaarlijk een practisch goed onderwijzer zijn Na schrijft 71, 3e alinea voor, dat schutters, die bij 7 van de 12 oefeningen van klasse B aan de premie-eischen voldoen, deelne men aan de scherpschuttersproef. Stelt men zich dus op het m.i. logische en gezonde standpunt, dat een officier, tenminste een schutter van klasse B moet zijn, dan wil het reglement ook, dat hij aan de scherpschuttersproef deelneemt. Maarer is bij de bepalingen voor die proef nergens op officieren gerekend, al staat er ook nergèhs bepaald voorgeschreven, dat zij niet deelnemen. En 't zou werkelijk niet ondienstig zijn eens te weten, hoeveel van onze infanterie-officieren voldoende schietvaardigheid bezitten om aan de scherpschuttersproef te voldoen. En er is nog iets. In een der bovenbedoelde artikelen van L. lezen we, hoe in de oorlogvoerende landen „nota wordt genomen, van de extra-kundig heden van officieren en kader, en een officier, die goed kan schie ten, handgranaatwerpen, loopen, springen enz. ook als een meerwaar dig man wordt beschouwd". In ons leger schijnt men zich voorals- 979 (1) Waar de kapiteinsrang tegenwoordig eerst in de nabijheid van het vierde kruisje wordt bereikt, dient man natuurlijk met den leeftijd eenigs- zins rekening te houden: van een bijkans veertigjarige in kolonialen dienst kan men niet al te veel sportieve vlotheid en zeer scherpe oogen meer verlangenA.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 61