De heer Cramer heeft verder gevraagd naar mijn denkbeelden omtrent bonden in het leger. Ik wil U ronduit zeggen, dat, wat mij aangaat, ik bonden in het leger verkeerd acht. Ik ben niet overtuigd van het belang der bonden; ik heb echter gezien, hoe zij in het leger werken en mij bij het bestaan ervan neergelegd; daarom zal ik absoluut geen bezwaar maken tegen een soldatenbond, mits niet onder anarchis tische leiding Wanneer er een bond tot stand komt van de soldaten zelf, welke evenals de officiers en onderofficiersvereenigingen een vakorganisatie tracht te vormen, die langs wettigen weg het doel der vereeniging nastreeft, dan zal men in mij geen tegenstander vindenmaar wan neer er sprake is van een bond op anarchistischen grondslag, dan zal ik de totstandkoming daarvan met alle middelen, die tot mijn beschikking staan, trachten tegen te gaan, niet omdat ik een zoo- danigen bond zou vreezen, maar omdat ik weet, en dit is mijn innige overtuiging, dat een dergelijke vereeniging niet tot het wel zijn van den eenvoudigen soldaat zou strekken, en hij bovendien onvereenigbaar zou zijn met de handhaving van tucht, waaraan de militairen, die tot het zich vereenigen worden aangezet, zich vrij willig hebben onderworpen. U hebt gezegd, dat U en Uw partijgenooten, namens wie U sprak, er op uit te zijn om den soldaat, of liever den militair in het alge meen te verheffen. Deze verzekering heeft tot ondergrond al dan niet bewust dat dit streven bij de legerautoriteiten niet bestaat. Op mijn beurt wil ik dan ten opzichte van de officieren en onder officieren de overtuiging uitspreken, dat elk meerdere, die het hart op de rechte plaats draagt, zich eveneens beijvert om zijn onderge schikten te verheffen, er niet op uit is om zijn ondergeschikten onaangenaam te zijn, integendeel alles, wat in zijn vermogen is, aanwendt om het welzijn van zijn ondergeschikten te bevorderen, voor zoover hem dat mogelijk is. Ook was de heer Cramer bang, dat de menschen, wanneer zij tegenover mij of tegenover andere meerderen staan, zich niet zoo vrijelijk zullen uitspreken, dan wanneer zij staan tegenover hem of zijn partijgenooten, waarbij de spreker mede doelde op de inlich tingen, welke ik op grond mijner jongste ervaringen ten beste gaf en hij zelfs twijfel opperde aangaande mijn takt om met soldaten te spreken. In zekeren zin is die opvatting te verdedigen, maar alvorens aan te geven in welken zin moet ik in de eerste plaats de verzekering geven, dat ik door mijn eerlang 35 jarigen omgang met soldaten wel eenige ervaring heb opgedaan en moet ik er de aan dacht op vestigen, dat wanneer men als ik, meermalen met soldaten onder zeer moeilijke omstandigheden heeft verkeerd, men heel ge makkelijk den weg tot het hart van den ondergeschikte vindt en den juisten toon tegenover hem leert aanslaan. Ik geloof met recht te mogen zeggen, mijnheer Cramer, dat de wijze, waarop ik mijn soldaten behandel en aanspreek, hun volstrekt geen aanleiding geeft ofti tegenover mij achter te houden, wat zij willen en kunnen zeggen. Ik zal U daarvan een sprekend bewijs geven. 100

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 102