aangenomen natuurlijk, dat men binnen aannemelijke grenzen blijft en niet meer vraagt, dan in billijkheid noodig kan worden geacht. Het s een bekend feit, dat men in Indië nogal eens schuwt een kostbaren maatregel in Holland voor te brengen en begint met te weinig te vragen, terwijl men in Holland niet het minste bezwaar zou hebben gehad de fondsen toe te staan. Het komt mij voor, dat wij alle recht hebben van de Nederlandsche natie te vragen, wat wij voor de kolonie noodig hebben. Aan de Regeering is het dan ons beperkingen op te leggen, en ons desnoods een minder kostbaar plan te vragen. Begint men met een te zuinige organisatie, dan denkt de natie natuurlijk waar voor haar geld te hebben, en zou eerst bij een eventueelen oorlog blijken, dat de zuinigheid de wijsheid bedrogen heeft. Eén vraagstuk heb ik voor het laatst bewaard, omdat het, hoewel in het algemeen niet het belangrijkste, voor onze kolonie het meest beslissende moet worden geacht. Dit is n. 1. het vraagstuk van de trekkracht voor onze artillerie. De artillerie van het veldleger behoort bespannen te zijn met paarden, om de batterijen overal in het terrein te kunnen brengen. Nu is het a priori onmogelijk te noemen de artillerie reeds in vredestijd van hare oorlogssterkte aan paarden te voorzien en tevens een voldoende reserve te houden. Men moet zich dan ook tevreden stellen met een beperkte vredessterkte aan paarden, die dan bij mobilisatie wordt aangevuld met te requireeren paarden. Het in vredestijd aanschaffen van alle paarden zou niet alleen op zichzelf al enorme kosten met zich brengen, maar bovendien zou het niet wel doenlijk zijn al deze paarden afgericht en geoefend te houden, zonder het personeel tevens uit te breiden. En waar een reserve aan particuliere paarden aanwezig is, gebiedt de economie vanzelf al daarover in oorlogstijd te beschikken. Nu is echter het aantal op Java aanwezige particuliere paarden juist genoeg te noemen voor de tegenwoordige sterkte van onze artillerie, wil men nog een eenigszins behoorlijke reserve over houden. Mijn ondervinding als lid van de commissie voor de re gistratie van paarden heeft mij zelfs doen afvragen, of men ten deze niet te optimistisch gestemd is en niet veel meer paarden zul len afvallen, dan men vermoedt. De wijze toch, waarop de keuring en registratie plaats heeft, geeft zeer weinig waarborg, dat de ge- registeerde paarden werkelijk zullen voldoen. 125 J. M. T. 9 1919.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 131