Maar de noodige tractors zijn nog niet gevonden. En nu begaat men m. i. een groote fout, indien men nu maar eenvoudig zegtdan laat ik het geschut trekken door vrachtauto's. Daarmede raken wij onherroepelijk vast. Er zijn in den oorlog eenmaal van die vraagstukken, waarvan de oplossing luidt: winnen of verliezen. Doen wat noodig is, geeft menschelijker wijze winnen, althans de grootste kansen. Alleen dat doen, wat men er voor over heeft, geeft verliezen. Alle mogelijke redeneeringen, die men op touw zet, en vooral alle brani woorden van „wij kunnen wel, wat de vijand niet kan" zijn tot nu toe altijd op teleurstelling uitgekropen. Men mag alleen aannemen, dat de vijand minstens even flink is als wij. Staan wij dus in eenig opzicht, hetzij in vermogen, hetzij in beweegbaarheid bij hem ten achter, dan is daarvoor geen remedie, tenzij een gelukkig toeval ons iets in den schoot werpt als verschil in moreel en dergelijke onberekenbare factoren, die niet in de bewapening rekenen. En wanneer wij een groot gedeelte van ons geschut laten trekken door auto's, dan is dat geschut niet meer mobiel in den gewenschten zin van het woord. Dan kan er geen sprake meer zijn van veld artillerie, dat wil zeggen een artillerie, die in alle voor bespannen voertuigen toegankelijke terreinen kan optreden. Wanneer wij meenden, dat wij op dezen eisch wat zouden kunnen laten vallen, dan zouden wij toch wel blijk geven van een groote kortzichtigheid. Het gaat toch onmogelijk, dat wij de lessen uit den oorlog zoo maar in den wind slaandat wij ons schrap zetten tegen de tallooze betoogen, dat al het geschut van het veldleger uiterst mobiel moet zijn, dat ook de lichte veldhouwitsers, en voor zoover het gewicht het toelaat de zware artillerie, zich moeten kunnen bewegen in het terrein, waar de veldartillerie zich kan bewegen. De Heer Kiès, een bekend voorstander van motortractie, haalt gaarne de artikelen van den Heer Carstens en den Heer Logger in het Artilleristisch Tijdschrift als gezaghebbend aan. Zou de Heer Kiès mij kunnen ontkennen, dat juist in die artikelen op verschillende plaatsen is te vinden, dat de veldhouwitsers en de lange veld artillerie „schouder aan schouder" moeten strijden, dat ook de houwitsers daarvoor een zeer groote beweeglijkheid moeten be zitten; terwijl bovendien de Heer Logger in het No. 1 van 1917 en No. 9 van 1918 met beslistheid zijn meening uitspreekt, dat „de aanwending van trekmotoren of vrachtauto's voor het vervoer 127

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 133