Niet eerder dan den len Augustus-dag, die de mobilisatie afkondigde
van alle torens van Frankrijk, werd mij het vaderland in zijn ware
gedaante geopenbaard.
Vooral was dit den volgenden morgen het geval, toen ik mij in
de wagons der gemobiliseerden bevond midden in de menigte van
boeren, werklieden en burgers van overal, gehoor gevend aan den
oproep, die lange reis die mij naar Departement des Hautes Alpes
zou brengen, van het uiterste Zuidwesten van Evreux in Normandië
naar het uiterste Noorden.
Wat heeft Renan het goed gezien, waar hij zegt, dat de natie een
ziel is een geestelijk principe: al deze wezens, afgeleefd of verfijnd,
rijk of arm, werklieden, of fabrieksarbeiders, zij allen hadden slechts
eën gedachte: „Men zoekt ons, wij komen."
En er welde van uit de diepten van hun aller bewustzijn een
naam op, die reeds lang in vergetelheid was als een doode. Waarom
men veel heeft geweend, maar waaraan men ten slotte heeft opge
houden te denken: Elzas-Lotharingen terug winnen.
Men zong de Marseillaise, en vooral de zang van het vertrek, twee
liederen uit den tijd van de groote Revolutie.
Men twijfelde er niet aan, of deze zou zich herhalen of voortzet
ten en zich over de geheele wereld uitbreiden.
Het vurige, Fransche gemoed is er nimmer mee tevreden geweest,
noch in den tijd der Kruistochten der „Gesta dei per Francos" noch
tijdens de revolutionnaire omzwervingen of de 10e eeuwsche vrijheids
oorlogen, voor zich zelf alleen te strijden.
De inval in België en de gruwelen, waarmee die gepaard ging,
gaven nauwkeuriger de gronden van den strijd aan.
Dit was een strijd van de vrijheid tegen het despotisme, der zwak
ken tegen de overweldigers, van het recht tegen het geweld, van de
menschelijkheid, de schoonheid de waarheid, tegen de wreedheid, het
leelijke, de leugen en ten slotte zou dit vooral de nederlaag worden
van het Pruisische militairisme, m. a. w. de triomf van de duurzame
vrede en. van den volkerenbond.
Van dit alles vindt men sporen in den zieletoestand van den
Franschen soldaat, en dit is de reden, dat ik mij niet veront
schuldig over deze inleiding, die buiten het onderwerp om schijnt
te gaan.
Soldaten van Frankrijk, soldaten der menschheid, soldaten van het
Recht, dat moeten wij ons voelen om te toonen, wat wij zijn en
onze plicht vervullen, zooals wij dat doen
Alleen op deze voorwaarden zal geen offer ons groot genoeg zijn
en dan nog deze leus, gemeenzaam aan den eenvoudigsten poilu
„oorlog aan den oorlog".
Een boer van de Cöte d'Or wiens duim was weggeschoten ver
telde me„ze mogen mij bij de artillerie of waar ze willen zetten,
maar ik wil niet, dat mijn kinderen deze verschrikkingen nog eens
zullen zien".
Zoo denken de strijdenden er vooral tegenwoordig over.
Ontneem den Franschen soldaat zijn ideaalverdediging van zijn
grond, verdediging van het Recht, de komst van den Statenbond
161