king een veel grootere rechtszekerheid heeft verkregen, en omdat zij
zich thans beschermd weet tegen voortdurende en dikwijls grootsche
vexaties van hare hoofden.
Dat desondanks in de buitengewesten nog herhaaldelijk onrust en
plaatselijk verzet moet worden geconstateerd, is meestal een gevolg
van het drijven van enkele min of meer invloedrijke personen.
Afgezette hoofden, die door onze bemoeienis een groot deel van hun
ne, op onrechtmatige wijze verkregen inkomsten zagen verdwijnen,
geestdrijvers, die voor hun onkwetsbaarheidsformules nog altijd veel
liefhebbers en slachtoffers vinden zij allen weten in heerendien
sten en belasting een zeer handzaam instrument om een dikwijls in
wezen oorlogszuchtig en hoogelijk primitieve bevolking tot verzet
te brengen.
Heerendiensten en belastingen zijn hierbij de groote drijfveeren.
Dat inderdaad in enkele streken deze verplichte diensten en de
belastingen te zwaar op de bevolking hebben gedrukt, is niet te
ontkennen. Doch dat is dan veroorzaakt door het in te snel tempo
in toepassing brengen van regeeringsbeginselen, welke na het ge
beurde in Djambi wederom verlaten zijn. Er is een streven ontstaan
om de heerendiensten af te schaffen een besluit van 16 October
1918, No. 31, toont dit overigens op practisch weinig gelukkige
wijze aan. En ook op fiscaal gebied worden meer geleidelijkheid
en een rustiger, minder Pruisisch systeem betracht.
De bevolking zal dit zeer zeker waardeeren, waardoor de gebruike
lijke aanleiding tot verzet en onrust meer en meer verdwijnen zal.
Er is een tweede factor, welke bij de beschouwing van het vraag
stuk „rust en orde in de buitengewesten" zeer zeker niet op den
achtergrond mag worden gesteld.
In zijn den 6den Januari jl. te Medan uitgesproken rede een
rede, die zeer de aandacht heeft getrokken en die door menig prac
ticus geheel en gaarne onderschreven zal worden wees de Heer
Lulofs op de Indische politieke beweging en de actie van de Sarikat-
Islam. Niet alleen in deze vereenigingen, maar vooral, in „de on
buigzaamheid en starheid van den Islam", in „de onmogelijkheid
voor een geloovig Mohamedaan, om duurzaam in de overheersching
door ongeloovigen te berusten", meent de Heer Lulofs voorloopig
een factor te moeten aanduiden, welke in de naaste toekomst nog
meermalen tot min of meer plaatselijk verzet kan leiden.
De moderniseering van den Islam zal, naar de meening van den
Heer Lulofs, niet zoover gaan als tot vredehebben met een toestand,,
in strijd met den eigen grondslag van het geloof en die der Moslim-
182