De regeeringsalmanak voor 1919 geeft een indeelingsstaat van
het korps gewapende politie.
Hieruit blijk, dat het korps o. a. bestaat uit
21 divisiecommandanten le klasse j
1 kwartiermeester officieren.
20 afdeelingscommandanten j
145 Europeesche detachementscommandanten.
550 recruten.
355 heele brigades 7100 man.
149 halve brigades 1490 man.
Het totaal in de regeeringsalmanak is 9810, rond 10.0C0 man.
Afgescheiden van het feit, dat deze cijfers de hoogst gebrekkige
organisatie en encadreering van het korps duidelijk illustreeren,
blijkt hieruit tevens, welk een kostbaar instrument de gewapende
politie op deze wijze wordt: 355 brigades a f 12000 en 149 halve
brigades a f 9 000 geeft reeds een totaal van f 5.145 000(i)
Waar de bovenbedoelde schrijver in het Soer. Hdbl., vóór er van
eenige mogelijkheid tot reorganisatie was gebleken, reeds de vraag
stelde„is er in de buitengewesten thans nog een preventief machts
middel noodig, dat èn uit militairen èn uit politie bestaat en is
samensmelting tot één krachtig militair politiekorps niet mogelijk
daar is er thans zeer zeker reden om die vraag te stellen en te
trachten haar te beantwoorden.
Immers, wordt ons leger hervormd tot een politieleger, dan is het
bestaansrecht van een korps gewapende politie hoogst problematiek.
Terwijl deze politie ook moest dienen om de troepen op de buiten
gewesten vrij te maken en hun in staat te stellen zich zooveel
mogelijk op Java te concentreeren en te bekwamen voor een mo
gelijken strijd met een buitenlandschen aanvaller, zal zij deze taak
tegenover een zuiver politieleger niet behoeven te vervullen.
Daartegenover staat, dat de garnizoensinfanterie op de buiten
bezittingen het nog hoogst sporadische politioneele werk van de ge
wapende politie zonder eenig bezwaar kan overnemen, terwijl een
opheffing van het korps bovendien gelegenheid schept om de alge-
meene politie zoodanig te formeeren, dat zij een graad van bruik
baarheid bereikt, welke baar thans nog ten eenenmale vreemd is.
De algemeene politie in de buitengewesten heeft een nog bedenkelijker
Op de begrooting voor 1919 was uitgetrokken voor bezoldigingen
enz, f 2.537.715bovendien voor vermeerdering van inkomsten 103.UOU.
Bovendien de kosten voor wapening en kleeding. Red.
185