den vijand af te slaan. Hij zal dus overwegen, waar die tegenaanval kan plaats hebben, en hoever hij den opdringenden vijand met deze artillerie wil bestrijden. Hoewel dus de artillerie zelf in staat zou zijn een opstelling te kiezen, van waaruit aan de hoofdopdracht met de grootst mogelijke dekking kan worden voldaan, dwingt haar de nevenopdracht te volstaan met een mindere dekking. De A. B. zal door geven van die nevenopdracht vanzelf aangeven, tot waar de artillerie nog vuur moet kunnen brengen. Den kortsten afstand, dien de artillerie nog moet kunnen bereiken, noemen wij den minimumafstand. Aangezien het voor de artillerie van het hoogtste belang is, dat zij de grootste, met hare opdracht vereenigbare dekking zoekt, mag het aangeven van dien afstand in hare bevelen nimmer ontbreken. Voor den artillerist is „minimumafstand" een technische term, die hem aangeeft, op welken afstand het geschut moet kunnen vuren. Het is daarom echter nog volstrekt niet noodig, dat de infanterie- commandant juist dit gegeven in zijn orders opneemt. Wanneer de artillerist maar weet, waar hij nog vuur moet kunnen brengen, is hij zelf best in staat op te meten, op welken afstand zijn vuur monden moeten kunnen vuren. Het werkelijk opgeven van den mini mumschootsafstand zou voor den infanterist dikwijls noodeloos moei lijkheden opleveren; meermalen toch zal hij dien afstand moeten bepalen, vóórdat de artillerie in stelling is gekomen, zoodat hij de juiste plaats van die artillerie nog niet eens weet. In vele geval len is het ook onmogelijk dien afstand in één getal uit te drukken. Nu ziet men wel is waar in geschriften (o.a. de mijne,) en ook in voorschriften aangegeven, dat de infanteriecommandant den mi nimumafstand moet aangeven, maar dit is dan altijd neergeschreven in de veronderstelling, dat de strekking van dezen term werd be grepen, wat echter lang niet algemeen het geval is. Het is dus niet noodig uit te maken, of de minimumafstand moet worden opgegeven vanaf de batterijstelling, dan wel de afstand tot de eigen weerstandslijn. Het eenige, wat de artillerist behoeft te weten, is tot welke lijn, op welke strook, dan wel punten hij vuur moet kunnen brengen. Is de infanteriecommandant, in staat dit gegeven onmiddellijk om te zetten in den afstand tot de eigen batterijstelling of de weerstandslijn, dan is dat natuurlijk ook best. Men zij echter indachtig, dat de artillerist, indien hij zonder meer den minimum afstand opkrijgt, dezen altijd zal rekenen tot aan de batterijstel ling. Het is dus in allen gevalle aan te bevelen duidelijk aan te geven, tot waar de minimumafstand dan moet worden gerekend. 193

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 207