Als men begrijpt van hoeveel belang voor de artillerie een goed
gedekte opstelling is, dan zal men ook inzien, dat de vaststelling
van den minimumafstand een gevolg moet zijn van nauwgezette
overwegingen. Er kan dan ook niet genoeg op worden gewezen,
hoe noodig het is, de artillerie van besliste bevelen te voorzien.
Artillerie, die geen besliste opdracht heeft, zal meestal blijken zeer
ongelukkig te staan voor de vervulling van de taak, die haar in
den loop van het gevecht wordt opgedragen. Het is daarom niet
altijd noodig, dat men de toekomstige taak van de artillerie al in
finesses weet, en dat haar reeds bepaalde doelen worden aange
wezen ook het aanwijzen van een strook, waar zij eventueel vuur
moet kunnen brengen, is een zeer besliste opdracht.
In vele gevallen is het geenszins voldoende, indien op de kaart
zonder meer een lijn wordt bepaald, waar artillerievuur moet kun
nen worden gebracht. Men moet zich bepaaldelijk afvragen, op
welke terreingedeelten, c.q. punten, men vuur wil hebben. Is dit
terreingedeelte een sawah zonder eenige begroeiing, dan zal men
natuurlijk met een lijn kunnen volstaan. Heel anders wordt het
echter, wanneer in de bedoelde terreinstrook begroeiingen liggen,
of wanneer er aanzienlijke hoogteverschillen bestaan. Door dan
alleen een rechte lijn aan te geven, zou men de artillerie in stel
lingen kunnen dwingen, die aan geen enkelen redelijken eisch vol
doen, en dat dikwijls alleen voor de bereiking van een nevendoel
van ondergeschikt belang.
Zoo werd b.v. tijdens de artillerieoefeningen te Trogong in 1918
aan veldartillerie als minimumafstand een lijn aangewezen, recht
op de kaart getrokken. Volgens meting op de kaart bleek het laagste
punt van die lijn 10 M. lager te liggen dan de batterijstelling, het
hoogste punt daarentegen 65 M. hooger. In verband met de afstanden
tot die punten kwam dit overeen met een elevatie van respectie
velijk 26 en 80 o/00. Zonder hier verder berekeningen aan vast te
knoopen, kan men wel nagaan, dat hierdoor een zonderling verschil
in de dekkingseischen tegenover die punten ontstond. Het aangeven
van een lijn had dus in dit geval in 't geheel geen zin. Waar men boven
dien tegenover een voorbereide stelling stond en voldoenden tijd ter
beschikking had, ware het aangewezen geweest, zich een zeer juiste
voorstelling te maken van het terrein, waar men vuur had willen
brengen, en in verband daarmede de opstellingen van de artillerie
en hare opdrachten nauwkeurig te bepalen. Er zou dan geen
sprake zijn geweest van een rechte lijn, doch van een lijn, die
ongeveer een hoogtelijn zou volgen, en wellicht van bepaalde punten,
194